Militaire Dienst
Half januari 1970 moest ik 'opkomen'. Ik moest aan de andere kant van het land zijn, in de Trip van Zoudlandtkazerne in Breda. Ik bleek ingedeeld bij de Artillerie. Denk erom: als je de indruk wil wekken insider te zijn, spreek je dit woord niet gearticuleerd uit zoals het er staat, maar heb je het over "Atjerie", zoiets. Dat was een van de eerste dingen die ik leerde. De artillerie heeft tot taak om de infanterie (tegenwoordig aangeduid met ‘grondtroepen’, in mijn tijd met ‘zandhazen’) en de cavalerie (de tank-jongens) te ondersteunen. Bij ‘veldartillerie’ denk je aan paarden en dat klopte vroeger; wat daarvan is overgebleven, zijn de rangen die ‘bij ons’ anders heten dan bij de infanterie. Wij kennen geen sergeant, maar een wachtmeester en natuurlijk de opperwachtmeester, altijd aangeduid met ‘opper’.
(...) Toen kwam de politieke partij de PSP (Pacifistisch Socialistische Partij) met het beroemde affiche van het blote meisje in de wei staand voor een koe, met de tekst: “PSP ontwapenend”. Tot op heden is dat een iconische afbeelding gebleven. Het origineel schijnt tegenwoordig 3000 euro te doen. Wij knipten de onderkant van het affiche af, zodat alleen het blote meisje voor de koe overbleef. Geen politiek affiche dus, en een hoeveelheid bloot die je op sommige kamers wel minstens geëvenaard zag. Toch mocht het niet. Er kwam zelfs gedonder van. Waarom weet ik niet, maar toen de batterijcommandant, ik meen een kapitein, een gesprek over dit onderwerp wilde, werd ik uitverkoren om op rapport te komen.
Lees verder hoe dit afloopt!
Trip van Zoudlandtkazerne in Breda
Half januari 1970 moest ik opkomen. Ik moest aan de andere kant van het land zijn, in de Trip van Zoudlandtkazerne in Breda. Ik bleek ingedeeld bij de Artillerie. Denk erom: als je de indruk wil wekken insider te zijn, spreek je dit woord niet gearticuleerd uit zoals het er staat, maar heb je het over Atjerie, zoiets. Dat was een van de eerste dingen die ik leerde. De artillerie heeft tot taak om de infanterie (tegenwoordig aangeduid met ‘grondtroepen’, in mijn tijd met ‘zandhazen’) en de cavalerie (de tank-jongens) te ondersteunen. Bij ‘veldartillerie’ denk je aan paarden en dat klopte vroeger; wat daarvan is overgebleven, zijn de rangen die ‘bij ons’ anders heten dan bij de infanterie. Wij kennen geen sergeant, maar een wachtmeester en natuurlijk de opperwachtmeester, altijd aangeduid met ‘opper’.
de kazerne in Breda
Op de eerste dag kreeg ik een kamer en een bed aangewezen. We lagen daar met een man of veertien op een kamer. Dezelfde dag werden we onder de krijgstucht gesteld. We zaten nu bij het AOC, het Artillerie Opleidings Centrum. We waren nu geen burger meer maar militair. We werden ervan doordrongen dat vanaf nu het individu ondergeschikt is aan de groep en dat onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan meerderen een vereiste is. Ik zag diverse gezichten even slikken. Dat zullen we dan nog wel eens zien, zag ik sommigen denken. Klas 2 zou een beetje berucht worden. Mensen die niet alles zomaar pikten en vaak een weerwoord hadden. De jaren zestig hadden hun werk gedaan… En al die onderwijzers (in spe), (er zaten er nogal wat in “klas 2”) waren natuurlijk opgeleid ‘om het beter te weten’ zo dachten de (onder)officieren. Wijsneuzen dus.
Koeman, Gijbels, v.d.Jagt, Hollerman en ik links op de rand op de kamer in de Trip van Zoudtlandt
Brieven (fragmenten)
“Breda, 13 januari 1970
Beste ouders,
We liggen met 14 man op een kamer, met z’n zessen aan één kant, en we hebben denk ik wel een aardig clubje. Gisteren op de eerste dag was de grootste verrassing wel de mededeling dat we allemaal zullen worden opgeleid tot jeepchauffeur. Daar keken sommigen, ook ik, wel verrast van op. Het grote voordeel is natuurlijk dat ik dan hier mijn rijbewijs kan halen. Dat is lekker goedkoop! Het is avond, we zitten met een paar jongens op de kamer te lezen of te schrijven. Ik moet binnenblijven omdat ik ‘kamerwacht’ heb. Als de wachtmeester van piket komt, moet ik de kamer presenteren. En zorgen dat het een beetje netjes is. M’n bed slaapt wel lekker maar ik had het vannacht erg warm. Ik lig namelijk bijna tegen de verwarming aan en dat ben ik dus niet gewend. Het eten is tot nu toe vrij goed, vooral het warme eten. Wennen moet ik wel aan de kleren en aan de laarzen. Ik draag mijn baard nog steeds, hoewel er al een heleboel naar de kapper moesten om hun haar te laten knippen. Toch zei de sergeant, ehh wachtmeester, dat ik een verzoek zal moeten indienen voor de baard. Er lopen hier wel meer met een snor of een baard.
Mijn adres is volledig: knr. L. Metselaar, Regnr. xxXXxxXXX, B1 Spec. Batterij, gebouw B kamer 9, Trip van Zoudlandt-kazerne te Breda.
De terugreis hoef ik alvast niet alleen te maken, want bij ons op de kamer ligt ook een jongen uit Stuifzand. Dus dat is in de buurt. Nou, over een kwartier is het tien uur en avondappèl. Vrijdag over een week kom ik thuis.”
“Breda, 17 januari 1970
George, Paul, Jaap en Fer
Beste ouders,
Ik heb mijn eerste rijles al gehad. Komende weken krijgen we elke dag twee uren rijles! En dan verder van alles wat erbij hoort: verkeersles, motor- en voertuigkennis e.d. Daarnaast hebben we exerceren en sport e.d. Het is ook al bekend wat ik na deze twee maanden ga doen: dan krijg ik een opleiding radiotelefonist in Keizersveer. Dat is nog verder weg van huis!! Dat duurt dan ook nog eens twee maanden en daarna worden we paraat en krijgen we waarschijnlijk wel een mooi leventje. Het eten is intussen beter geworden dan de eerste dagen. Ik heb vanmorgen zelfs drie eieren gehad! Ik heb er nog een liggen om op te eten. Je hebt om de zoveel tijd keukendienst, en dan moet je helpen bij het afwassen maar ook bij het uitdelen. Als er een maatje van je bij het uitdelen staat, word je natuurlijk ‘gematst’, met wat extra’s. Of een extra mooi stukje vlees.
Alleen is ’t moeilijk ’s morgens: om zes uur al reveille. Vanmorgen had de sergeant zich verslapen en was het zeven uur! Niemand vond het erg. Het zal vrijdag a.s. wel een uur of half negen in de avond worden voor ik thuis ben. Tot dan.”
Eerste grijs
Het eerste weekend moesten we ‘binnen’ blijven en mocht er ook geen bezoek ontvangen worden. Nu was dat laatste voor mij toch niet aan de orde. Maar een heel weekend ‘binnen’ vond ik wel zwaar. Je mocht overdag wel de poort uit, maar in uniform, je ‘eerste grijs’, het uitgaanstenue, zeg maar. Door de weeks liep je in gevechtskleding. Alles was groen, ook je ondergoed. Er waren jongens die vanaf het begin weigerden een groene, wijde legeronderbroek te dragen, maar daar zat ik niet mee. Die groene kon je namelijk gewoon door de ‘dienst’ laten wassen en ‘eigen’ onderkleding moest je thuis laten wassen. Dat was ik niet van plan: als je me zo nodig wilt, moet je me ook goed verzorgen.
De regeltjes rond kleding waren aan het veranderen in de tijd dat ik diende. De eerste acht weken (dus mijn hele tijd in Breda) moest je altijd in het legergroen. Maar was het dragen van burgerkleding tot kort daarvoor nog verboden tijdens de avondmaaltijd, als ik dien, is dat ‘al’ toegestaan buiten de diensturen, dus ’s middags na vijf uur. En dus ook tijdens de avondmaaltijd. Als je zondagsdienst had (eens in de zoveel weken was je paraat in de kazerne) mocht je bij alle maaltijden in burger. Het eerste wat we na vijf uur deden, was dan ook even opfrissen en verkleden. Het is gek, maar je voelde je ook anders in je eigen kleren. Ik las kort geleden dat mannen in pak beter zijn in overzicht en grote lijnen en abstract denken dan wanneer ze in casual kleren lopen. Het verbaast me niets. Al eeuwen is het spreekwoord ‘kleren maken de man’; men bedoelde daarmee vooral dat je er beter uitzag als je verzorgde kleren droeg, maar het bijgaande psychologisch effect is voor mijzelf in ieder geval duidelijk. Het verrast me niet.
in gevechtstenue met de Uzi: Roy, Henk, Piet, Martijn, Rob en zittend Pierre
PSU
We hadden van de foerier een hele uitrusting gekregen, onze Persoonlijke Standaard Uitrusting. Kleren dus, maar ook (patroon)tassen, koppel, waterfles, gasmasker, schoenen en natuurlijk een wapen. Wij kregen de 9 mm pistoolmitrailleur Uzi uitgereikt met twee magazijnen. Het wapen had een inklapbare kolf zodat het redelijk te hanteren was. Dat wapen diende je op oefening altijd (dat is dus altijd, geen uitzondering) bij je te dragen. Vrijdagsmiddags moest het wapen altijd ingeleverd worden in de wapenkamer bij de foerier. Vanaf het moment dat je het wapen ingeleverd had, begon het weekend al een beetje. De hoge schoenen moesten ingelopen worden. Wel, daar werkte de pelotonscommandant aan mee want hij liet ons een paar stevige marsen lopen. Sommigen gaven de schoenen een ‘behandeling’ om ze soepeler te maken en vooral om ze ouder te laten lijken. Die behandeling bestond bij voorbeeld uit: er flink op trappen, er met een hamer op slaan of ze tussen de deur klemmen… Wat oude motorolie er stevig in wrijven hielp ook.
in eerste grijs, het uitgaanstenue: v.l.n.r. ik, Henk en Piet
Bollen en ouwe stompen
Ik kom daarmee op een gevoelig punt. Op een kazerne liepen ze door elkaar: mannen die net opgekomen waren, en zij die op afzwaaien stonden. Vooral bij de parate troepen, in Havelte in mijn geval, was dat het geval. Ook op onze kamer liep dat daar door elkaar. Er was in principe om de twee maand verversing. Het laatste wat een soldaat wilde, was aangezien worden voor ‘bol’ of ‘bolle’, (een nieuwe net ingekomen soldaat die nog van niks weet). Laat staan op die manier aangesproken worden. Een enkele keer hoorde je in mijn tijd ook nog ‘oliebol’. Maar dat was toen al wat verouderd, maar leuk was het niet om die naam te horen. De term bol of bolle is afgeleid van de vorm van de baret. Als je de baret als nieuwe rekruut ontvangt, is hij nog stijf en …bol. Die baret werd dus zodanig mishandeld tot hij er vaal uitzag en vooral plat op je hoofd te vouwen was. We stonden dan ook ’s ochtends voor het appel allemaal even voor de spiegel om te kijken of-ie wel voldoende plat zat. Nog eens met de vlakke hand stevig naar rechts wrijven en nog eens. De echte ‘ouwe stomp’ had een baret die enigszins vuil was, en verkleurd en vooral dus plat op de rechterkant van het hoofd plakt. En niet er boven op staat, zoals eerst bij ons groentjes het geval was. Hoe meer de baret naar rechts op het hoofd hangt, hoe oudere stomp je voor je hebt.
Voor de schoenen gold iets vergelijkbaars. Nieuwe schoenen dragen was een kwelling, niet alleen omdat ze knelden. Maar vooral omdat ze zo glad en nieuw waren. Kamergenoten sloegen dus met de schoenen op de punt van de brits, om krassen en blutsen in het leer te maken. Ze klemden ze tussen de deur en de deurpost. Dat de schoenen al deze agressie overleefden, zei iets over de kwaliteit ervan. Een oncomfortabele waarheid was wel, wat onze opper altijd zei: de schoenen veel poetsen helpt ook.
Niet te pop tegen de ouwe!
Helaas heb ik destijds geen aantekeningen gemaakt over ons taalgebruik. Ik herinner me zo nog wel wat: 'vreetschuur' voor de eetzaal, 'afknijpen' voor het afzeiken van 'bollen', nieuwkomers dus. 'Balen' natuurlijk, voor ergens genoeg van hebben, of je stierlijk vervelen. 'Bunkeren' voor flink eten, in de vreetschuur, dus. Een 'eenpitter' was een wachtmeester eerste klas. De 'hospik' was van de Geneeskundige Troepen. 'Meuren' was slapen, of in je bed liggen, maar ook: stinken. Hij ligt in z'n bed te meuren. De 'meurbaal' was dan ook de slaapzak. 'Messtins': Twee in elkaar passende rechthoekige metalen blikken met elk een inklapbaar handvat. Het was de bedoeling dat uit deze blikken gegeten werd in het veld. 'Organiseren'en 'ritselen' deed je als je iets buiten de regels om deed, zorgde dat je het goed had, zonder je om de officiële regels te bekommeren. Wat je dan deed of maakte, was 'niet organiek'. Iemand die later opgekomen was dan jij, moest niet te veel praatjes hebben, niet te bijdehand doen, anders kreeg hij te horen: 'Hé. Niet te pop tegen de ouwe stomp, hè!' 'Pop' is een afkorting van 'populair', wat weer stond voor té bijdehand. 'Zeg, ben jij nou van de pot gerukt' zei je tegen iemand die je iets flikte of probeerde te flikken.
Meer over soldatenjargon op: http://nl.wikipedia.org/wiki/Gebruiker:Spraakverwarring/Militair_jargon
little old me in vol gevechtstenue, klaar voor het bivak. In januari. In een pubtentje. In de sneeuw.
Vrijheid
De hele PSU moest in een grote plunjezak kunnen, maar in de metalen kast naast je brits moest het vooral keurig en volgens de regels opgeborgen en opgestapeld worden. Norm daarbij was de lengte van je mes. Breder of smaller mocht niet. Als een hemd op een verkeerde plank lag, of als het een halve centimeter uit de stapel stak, had je kans dat je een berisping kreeg, en als de man die de inspectie deed een slechte bui had, haalde hij met één haal je kast leeg en mocht je alles opnieuw opvouwen en opstapelen. Als je recidiveerde, moest je op rapport bij de kapitein. Die kafferde je dan ook nog eens uit en dreigde met intrekken van verlof als je het nog gekker maakte, dus dan wilde je voortaan wel keurig stapelen. Minder fijn bij dit alles was, dat sommige onderofficieren er een kennelijk genoegen in schepten om rekruten te treiteren. Als je een onderofficier niet had gegroet, of anderszins te na was gekomen, kan hij zo je te grazen nemen: door je hele kast leeg te halen.
Verlof was voor ons het allerbelangrijkste. We keken er de hele week naar uit. Ik denk dat het toch komt doordat je het gevoel hebt dat je vrijheid is afgepakt. We hadden het namelijk helemaal niet slecht, vond ik tenminste, maar dat anderen steeds voor je bepalen wat je doet en laat, dat benauwde wel. En dan vooral als het ging om volstrekt belachelijke regeltjes als de groetplicht. Mensen doen vaak lacherig over het afpakken van vrijheid in de vorm van gevangenschap, (‘het lijkt in Nederland wel een hotel’) maar ik realiseer me heel goed dat vrijheid iets is wat je pas héél erg gaat waarderen als je het mist. Neem vrijheid nooit voor vanzelfsprekend aan, nam ik me voor in Oost-Berlijn, (nog maar zo kort geleden dan!), en in dienst neem ik het me opnieuw voor.
Extremen
Op mijn kamer lagen jongens uit alle hoeken van het land en vooral ook van volstrekt verschillende achtergrond. Ik kwam uit het beschermde wereldje van toch tamelijk gelijkgezinden van de kweekschool. Daar waren natuurlijk verschillen tussen ons jongeren, maar de extremen waarmee ik nu te maken kreeg, lagen toch wel verder uit elkaar. Er was een nogal timide jongen uit Gelderland maar ook jongens die gepokt en gemazeld en streetwise waren geworden in de grote stad, Amsterdam, Den Haag. Die spraken bij voorbeeld over uitgaan met meisjes en wat ze dan met ze deden, alsof het over voorwerpen ging. Ik wist me denk ik toch redelijk snel aan te passen aan de gemengde groep en kon met iedereen goed opschieten.
Voor overdag was er een druk programma dat de hele dag vulde. Je zat als het ware weer op school maar dan met andere vakken dan opvoedkunde en Nederlands. Het grootste deel van de lessen was gewijd aan het leren besturen van de jeep. Ik werd chauffeur! Dat vond ik nog niet zo verkeerd; mijn rijbewijs had ik nog niet en als ik het hier gratis kon halen, leverde deze kostbare diensttijd financieel toch nog iets op. Mijn eerste vraag tijdens de lessen was dan ook of je hier behaalde rijbewijs ook gold voor de burgermaatschappij. Dat was niet zo, maar je kon aan het einde van de opleiding wel je dienstrijbewijs laten overschrijven naar een burger exemplaar. Dat was mooi.
Jipsingboermusselvaltermondsekanaal
Eerst waren er veel theorielessen, verkeer maar ook autotechniek, over de werking van motor, versnellingsbak, hoge en lage gearing, enz. Ik vond het allemaal wel interessant. Ik had altijd al wel een zekere interesse voor techniek gehad, altijd al willen weten hoe dingen werken en er van binnen uitzien, dingen zelf bouwen, enz. Maar daarnaast was er natuurlijk het puur militaire. We moesten leren exerceren, marcheren, omgaan met het wapen en het leren demonteren, schoonmaken en weer monteren. Dan was er het in de blanco zetten van de patroontassen en je koppel, dat was je riem. Het exerceren was voor onze groep geen succes. Iedereen probeerde zich er een beetje van af te maken. Sommige wachtmeesters of oppers gingen daarin mee -tot op zekere hoogte, maar we hadden ook wel eens een fanatieke. Een oudere Groningse opper vonden we allemaal wel sympathiek. Hij was een soort strenge maar uiteindelijk ook wel gemoedelijke vaderfiguur. Van hem heb ik jaren later nog een uitdrukking gebruikt over waar we in het weekend allemaal naartoe gingen. Naar huis, waar ook in het land: “En dan moet je vanavond niet het laatste varken naar Jipsingboermusselvaltermondsekanaal missen anders moet je daar wéér lopen!”
Het minste vond ik –uiteraard voor wie me een beetje heeft leren kennen- de sportonderdelen. De stormbaan was het wel het ergste. Maar domweg rondjes lopen om het sportveld kon mij evenmin bekoren. Het allerergste was het zwemmen. Ik heb een redelijke watervrees, liever “bodemloos-vrees”, maar erger nog was: hier moest je voor zwemmen om vijf uur op. Dan op een open drietonner door de stad naar een zwembad, dan terug. Buiten vroor het en er lag sneeuw. Ik vernikkelde daar achterop die laadbak. Terug mocht je aanschuiven voor het ontbijt. Nou, leuk hoor! Goed, de drietonner had wel een dekzeil maar was van achteren open. Je zat dus echt buiten. In januari.
Poetsen
Het eerste weekend dat we naar huis mochten, vergde een diepgaande voorbereiding. Er moest worden gepoetst op emblemen en op het koper van de koppelriem, en op de schoenen. De emblemen op de revers hoefden gelukkig niet met koperpoets gedaan worden, die waren gecoat. Of van een soort kunststof. Aan het eind van de vrijdag stonden we met onze weekendtas voor de voeten op appel. Onze opper en een kapitein bekeken dan man voor man of we er toonbaar uitzagen. Is je haar goed kort getrimd? Zitten je knopen er aan. Schoenen glanzend? Glanzend genoeg beter gezegd, want ‘glanzend’ bleek een rekbaar en multi-interpretabel begrip. Wat wij prima vonden, vindt een kapitein in een slechte bui waardeloos. Dat kostte je dan een uur en een kostbare treinverbinding. Als om vijf uur het sein ging, en iedereen goedgekeurd was, stormden we de poort uit, richting station. En begon voor mij de urenlange treinreis naar Hoogeveen.
Nekaf-jeep
Het was zo weer zondag en dan moest ik vroeg in de avond al weer terug, om met de laatste trein in Breda aan te kunnen komen. Al snel begonnen ook de praktijklessen voor het jeep-rijbewijs. We reden in de Willy’s Overland, hier te lande gebouwd door Nekaf. Het was waarschijnlijk een Willys M38A1. Nekaf kreeg in 1955 een order voor de assemblage van vierduizend stuks hiervan, die in Nederland als ‘Nekaf Jeep’ bekend zouden worden. Het was een robuuste jeep van plaatstaal met twee zitplaatsen voor en twee kleine plaatsen achter. De bestuurder zat op de benzinetank. Het dashboard was eenvoudig. Om te starten had je een grote contactsleutel nodig die je in een houder rechts op het dashboard draaide. Daarmee draaide je de auto op of los van de stroomketen via de massa meen ik. Op de bodem zat dan de startknop, die je met de voet moest bedienen. Eerst het gaspedaal een keer goed intrappen kon ’s winters bij de koude start wel helpen. De ruitenwissers die (uitzonderlijk) bovenaan de ruit waren bevestigd, werkten niet op elektrisch maar op vacuüm. Er liepen luchtleidingen naartoe, die vacuum zogen en zo zorgden voor een heen en weer draiiende beweging. Het ging gepaard met een zuigend geluid. Het werkte niet geweldig. Bij sneeuw of zware regen zag je niet veel. Gelukkig was onze les-jeep wel voorzien van een opbouw, een canvas dek dat over twee beugels bevestigd was. Het tochtte natuurlijk aan alle kanten maar je zat –redelijk- droog. Verwarming was er niet. Omdat het winter was, was het vrij pittig, dat lessen. Vaak had ik handschoenen aan, maar dat stuurt niet lekker.
De Nekaf Willy's M 38; beelden van internet, maar zo zag de S7 van mij er ook ongeveer uit.
Double clutch en tussengas
De Nekaf-jeep had drie versnellingen vooruit en een achteruit. Van die drie vooruit was de eerste niet gesynchroniseerd. Dat betekent dat, als je wilde schakelen (en met slechts drie versnellingen moet je in de stad heel veel schakelen van 1 naar 2 en terug) en je probeerde dat op de ‘normale’ manier te doen, dan hoorde je een enorm gekraak en schakelen lukte niet. Opschakelen deed je met dubble clutch: twee keer koppelen tussen het schakelen, uit en in. Dat was nog eenvoudig te leren. Terugschakelen vergde wat meer oefening. Het was een van de eerste dingen die we leerden bij het lessen. Je rijdt in 2, koppeling in, pook in vrij, koppeling opkomen en een dot ‘tussengas’ geven, koppeling weer intrappen en dan zo snel mogelijk de pook in 1. Hoeveel tussengas je moest geven hing af van je snelheid. Als je praktisch stilstond, ging het bijna zonder tussengas. Deze procedure maakte het rijden in de Nekaf wel sportief. Net als de afwezigheid van luxe als stuur- en rembekrachtiging en zo.
Het instrumentarium van de Nekaf. De drie pookjes en de diverse meters. Helemaal rechts de opening waar de contactsleutel in moest om het voertuig te kunnen starten. (foto van internet)
Dan had je in het terrein in het mulle zand ook nog het pookje voor de vierwielaandrijving (tegenwoordig vrij normaal op duurdere auto’s en SUV’s) en voor de lage gearing was er een derde pook. Hiermee maakte je eenvoudig gezegd met een aparte versnellingsbak de versnellingen als het ware ongeveer de helft kleiner. De topsnelheid werd dan natuurlijk veel geringer maar de kracht nam navenant toe. In zijn 1 in de lage gearing reed je met de handrem erop nog weg in het mulle zand! Met de aanhangwagen erachter. Ik heb het een keer (per ongeluk) geprobeerd. Loeisterk was die jeep.
VVDM
Ik bofte met mijn rij-instructeur. We kregen namelijk een vaste instructeur toebedeeld. In mijn geval was dat een dienstplichtige wachtmeester die pas afgestudeerd was in de rechten. Het was een sympathieke vent, heel wat leuker dan de meeste nogal nurkse beroepsinstructeurs. Dat hoorde ik wel aan de verhalen van anderen. Wij gingen soms even gezellig een kopje koffie drinken met zijn drieën. Je was namelijk met twee leerlingen en een instructeur. Hij was op dat moment een belangrijke figuur in de VVDM, de Vakbond voor Dienstplichtige Militairen, samen met nog een tweede dienstplichtige instructeur die ook bij ons onderdeel zat. Binnen de kortste keren was ik natuurlijk lid van de VVDM, dat begrijp je. “De vereniging organiseerde begin jaren zeventig spraakmakende acties over de groetplicht, de vrije haardracht en compensatieregelingen, en telde op haar hoogtepunt in de jaren zeventig meer dan veertigduizend leden. Dat was toen bijna 80% van alle dienstplichtigen. De VVDM werd in 1971 landelijk bekend door acties tegen de verplichte korte haardracht in het Nederlandse leger. In 1973 schafte de minister van defensie Henk Vredeling de groetplicht in het Nederlandse leger af, na jaren actievoeren van de VVDM. De VVDM voerde o.a. actie door het houden van jaarlijkse "Nationale Groetdagen" waarop de dienstplichtigen niet alleen hun meerderen groetten maar iedereen die zij tegenkwamen. Dienstplichtigen waren tot dat tijdstip verplicht om als onderdeel van de krijgstucht iedere meerdere in rang die zij tegenkwamen, op elk moment te groeten.”(bron Wikipedia).
Onze ‘wedde’ zoals de soldij vanaf 1967 heette, (=de financiële vergoeding) bedroeg fl. 161 netto per maand. Dat was al heel wat meer dan een aantal jaren eerder, maar als ik het vergelijk met wat een collega kweekscholier verdiende die meteen na de kweekschool kon gaan werken, schoot ik er duizenden guldens bij in. En dat omdat ik Het Vaderland diende en hij niet. Daarover gingen diverse discussies bij ons op de kamer en in de jeep. Het was in onze ogen een grove onrechtvaardigheid en rechtsongelijkheid.
Groetplicht en haardracht
In de jeep hadden we hele gesprekken over deze onderwerpen. Het ging over dingen die ons rechtstreeks aangingen en die ons ergerden. Het verplicht groeten van elke meerdere die je tegenkomt, stuitte ons tegen de borst. Eenmaal bij de parate troep in Havelte werd daar vrij soepel mee omgegaan, maar ik ben wel eens “op rapport” geweest omdat ik een hoge pief niet had gezien en gegroet. De korte haardracht werd in Breda nog vrij strikt gehandhaafd maar bij de parate troepen was dat ook al wat soepeler. Misschien ook omdat commandanten inzagen dat ze deze strijd toch gingen verliezen. Maar het bleef een constant ‘grenzen opzoeken’. Voor mij was het niet zo’n halszaak, maar voor een van onze kamer in Havelte, met een prachtig volle haardos, was het elk weekend weer aftasten tot hoever hij kon gaan met zijn lange haren.
Ik droeg een baard, al sinds geruime tijd. Dat heeft nog heel wat voeten in de aarde gehad dat ik die mocht blijven dragen. Ik heb het schriftelijk moeten aanvragen bij de batterijcommandant, een kapitein geloof ik, en die aanvraag moest degelijk gemotiveerd zijn. Ik heb er zoiets van gemaakt dat de baard een deel van mijn persoonlijkheid was geworden in die paar jaar dat ik hem droeg. Dat ik er zelfs in de DDR moeilijkheden om had gehad. Ik dacht: dat argument zal ze wel overtuigen want ze willen hier toch niet ‘roomser’ zijn dan de DDR. Ik moest op rapport bij de kapitein. Mijn verzoek toelichten. De kapitein luisterde naar mijn pleidooi, dacht na en besloot me de baard toe te staan. Maar hij waarschuwde me ernstig. Als je straks een gasoefening krijgt, dan weet je dat je gasmasker niet aansluit op je gezicht. Dat gaat dus lekken! Ik antwoordde dat ik dat risico dan maar nam. Als er ooit echt stront aan de knikker kwam met de Russen dan kon ik alsnog de baard afscheren.
Gas!
Tja, die gasoefening kwam natuurlijk. Daar ging het behoorlijk mis, maar dat lag niet aan mijn baard. Tenminste niet alleen en niet in de eerste plaats. Op het terrein moesten we verzamelen bij een bunker. Buiten mochten we nog een keer oefenen met opzetten van het masker. Ik had voor deze gelegenheid mijn eigen bril verwisseld voor het ‘dienstfietsje’, een flexibel montuur met kleine, ronde glazen. Dat paste beter in het gasmasker. De ABC-instructeur legde uit wat de bedoeling was. ‘Pas als ik GAS! Roep, mogen jullie je masker uit de tas halen en opzetten’, zei hij. ‘Niet eerder.’ Hij kon een grijns bijna niet onderdrukken. Hij zou die bollen eens even lekker te grazen nemen. Wij de bunker in. De deur gaat dicht. De instructeur, zelf al met gasmasker op, trekt een gaspatroon met traangas open, roept enkele seconden daarná pas GAS! en ja, dan weet je het wel in zo’n kleine ruimte. Voordat je dan dat masker uit de tas hebt en opgezet hebt… Vreselijk, wat een rotgoedje is dat traangas. Het masker houdt op deze manier niets tegen want ook achter het masker zit natuurlijk het gas. Dus de meesten rukken het masker weer af en schelden en tieren dat de deur open moet. Na nog even genoten te hebben maakte de instructeur inderdaad de deur open, tuimelden we naar buiten en konden we gezonde buitenlucht inademen. Maar de tranen en zere ogen en complete ellende waren dan nog niet voorbij.
Bivak in de sneeuw
In februari lag er sneeuw en was het bitter koud. Of het al langer gepland stond, of dat men het erom heeft gedaan, weten we niet, maar net toen moesten we op bivak. We werden met drietonners naar een bos gebracht en daar moesten we een kamp maken en zien te ‘overleven’. Nou viel dat natuurlijk wel mee, maar lekker was het niet. Allereerst moest je natuurlijk je tentje opzetten. Je had de helft van een puptentje. Met een maat samen had je een hele tent en die moest je dan in de sneeuw zien op te zetten. Je regencape diende als grondzeil. Die combinatie was natuurlijk allesbehalve dicht. De twee helften zaten met knopen aan elkaar en die knopen zaten in de nok, dus dan kun je wel nagaan. We hadden het dus koud en vochtig, hoewel de slaapzak van goede kwaliteit was. Als je daar eenmaal in lag, dan ging het wel. Het eten ging met noodrantsoenen uit blik. We kregen elk een pakket. Daarin zaten een paar blikken, meestal met iets van witte bonen in tomatensaus, wat crackers, sigaretten, snoepjes en een blik met spiritusgelei. De bedoeling was dat je die aanstak, en daarop dan je hap warm maakte in een ‘messtin’. Dat was een aluminium bakje met een handvat; zo had je ook een aluminium mok met handvatten. Daarin kreeg je naar kamfer smakende thee. Smerig. Men vertelde dat ze kamfer door de thee deden om je libido te verlagen. Nou, als ik later op oefening moest dan zorgde ik wel dat ik mijn eigen verse en geurige thee kon zetten.
klaar maken voor het bivak
Bivak in de sneeuw
wat wazige foto's van het bivak, in het Mastbos, meen ik. Pubtentjes die je maakte door twee helften aan elkaar te knopen met je maat samen. De slaapzak was goed en zolang je daar in lag, was er niets aan de hand. Maar voor -en nadat- het zover was.... Noodrantsoen in blik (witte bonen in tomatensaus was nog het best te 'kanen') moest je warm maken op een blikje spiritusgelei; thee kreeg je bij de mess-tent in je blikken mok. (foto links) Later in dienst kon je van alles 'regelen' maar hier moest alles 'echt', vandaar die spiritusgeleibrander. Later nam ik gewoon een klein campinggasbrandertje mee in mijn jeep...
joligheid op het plein van de Trip van Zoudtlandt kazerne
Geslaagd in één keer
Goed, wij reden dus wat af in Breda en omgeving. Oosterhout, het Mastbos, en we mochten zo nu en dan ook terreinrijden. Ik kreeg er steeds meer vaardigheid in, hoewel ik het extra diploma terreinrijden niet zou halen. Je moest dan namelijk over de kleine heuveltjes rijdend ondertussen ook nog kunnen schakelen van bijv. 1 hoog naar 2 laag en terug en dat lukte mij niet zo snel. Voor het ‘gewone’ examen werden we goed voorbereid. Zo was er in de binnenstad tegen het voetgangersgebied aan een viersprong waar je maar één kant op mocht. Het gerucht ging, dat als je hier vroeg aan de examinator: ‘welke kant op?’ dat je dan gezakt was. Ik slaagde in één keer voor mijn rijbewijs en dat was toch maar mooi meegenomen.
In de maanden januari en februari tot begin maart dat ik in Breda verbleef, viel natuurlijk carnaval. Ik had dat als noordeling nog nooit meegemaakt en ging een avond de stad in, in uniform, want dat moest. Ik heb die avond dank zij dat ‘pakkie’ geen consumptie hoeven te betalen want ze werden me veel meer aangeboden dan ik kon verwerken. Ik was toen -en ben nog- geen echte bierdrinker. Als ik ’s avonds door de straten terugloop naar de kazerne, plakken mijn zolen aan de straatstenen, zoveel bier is er gemorst, en overal hangt de zware geur van pils. De mensen zijn allemaal heel aardig tegen me, maar ik hoef de volgende avond niet weer. Carnaval is aan mij niet zo besteed.
Van Breda naar Keizersveer
Zo kwam er een eind aan het verblijf in Breda. De volgende twee maanden zou ik opgeleid worden voor radiotelefonist. Dat gebeurde in het artillerie opleidingscentrum in de Pontonnierskazerne in Keizersveer. Ik moest eerst op de kaart opzoeken waar in vredesnaam Keizersveer lag. Het bleek een plaatsje te zijn bij Geertruidenberg, en Hank aan de overkant van de brug over de Bergsche Maas. Er is geen kazerne die zo grondig is opgeruimd als deze, lees ik op internet. Niets is er nu nog van over. Er is nu een industrieterrein. Toen stonden er tegen de achtergrond van de brug een aantal rechthoekige gebouwen en in één ervan vonden wij onderdak. Wat reizen betreft was het geen vooruitgang. Ik moest zondagsavonds een trein eerder weg, want in Breda kon ik dan net nog de laatste bus naar Raamsdonksveer/ Keizersveer halen. Daar kwam ik dan in het holst van de nacht aan. Op zulke momenten had ik toch wel het gevoel dat ik opofferingen pleegde. Vooral ten opzichte van leeftijdgenoten die 'uitgeloot' waren.
'ons' gebouw van de nu verdwenen Pontonnierskazerne van Keizersveer
Kamer 55 van het C-Spec.bt. 2e pel.
De jongens met wie ik nu op de kamer kwam te liggen, waren meer van eenzelfde achtergrond. Er waren verscheidene onderwijzers-in-spe bij, die dus dezelfde opleiding hadden gedaan als ik. Het was een plezierige club. We konden het goed met elkaar vinden. Hier kregen we nog veel meer theorie en kregen we zelfs huiswerk. We werden zelfs ook overhoord over onze kennis, soms ook schriftelijk. Ik was dan wel eens wat recalcitrant. Schreef dingen op die niet fout waren, maar een beetje… recalcitrant dus. Voor het communiceren via de radio gelden nogal wat procedures en wordt veel jargon gebruikt, veelal Engels, of steenkolenengels. Daar lever ik wel eens commentaar op in mijn proefwerkjes. Ik werd er een keer op aangesproken door onze wachtmeester. Maar die was zelf ook dienstplichtig, dus ach, die had ook wel begrip voor ons.
Soms moesten we oefenen met draagbare radiosets. Die waren niet van een geweldige kwaliteit, had ik de indruk. Natuurlijk leerden we het NATO-spelalfabet en pasten dat ook toe. We moesten snel kunnen spellen en dat vond ik nog best lastig in het begin. Soms hadden we een mars of een soort puzzeltocht in het prachtige rivierenlandschap. Een keer liepen we door het prachtige rivierengebied naar Hank, waar een van de jongens van onze kamer woonde en dronken daar bij zijn ouders thuis in diensttijd een kopje thee. Het was voorjaar en we hadden er, vind ik, een mooie tijd. Overigens heb ik later niet veel met de radio gewerkt.
een uitrukoefening met de VRC 17, een radioset in een eentonner. Met de maten Leen en Pierre (onder)
Leen, Pierre, Arie en Piet
Soms moest je oefenen met een mobiele d.w.z. draagbare set. Dat werkte niet altijd perfect.
3 x ik
Links met de draagbare set oefenen. Op de foto rechts zie je al dat ik hier een 'campinggasje' 'georganiseerd' heb. Eten uit een noodrantsoen. Het opwarmen met de beschikbaar gestelde blikjes vaste spiritus was een crime.
Van Heutsz komt!
Eens was er nogal paniek in de kamers op onze gang. Er werd gezegd -en bevestigd door onze leiding- dat een compagnie van Van Heutsz die avond zou arriveren om bij te komen van maandenlang dienst bij atoomsites in Nederland. Het was toen een publiek geheim dat er in ons land opslagplaatsen waren van nucleaire wapens. Het simpele en vooral eentonige bewakingswerk van die plekken was opgedragen aan het regiment Van Heutsz. Officieel heetten ze Infanterie Beveiligings Compagnieën (afgekort IBC's). Deze eenheden werden vooral belast met 24-uurs beveiligingstaken op en rond allerlei militaire complexen en waren hierdoor niet erg populair. Sterker nog: als wij horen dat ze in onze kazerne zouden bijkomen van de stress van uren, vaak in het donker, op wacht staan met scherpe munitie in je wapen, komen de sterke verhalen los. De jongens van Van Heutsz zouden dan zo doorgedraaid zijn, dat ze een hele kazerne konden verbouwen. Ons werd aangeraden alle spullen op te bergen, kasten op slot te doen en vooral je niet provocerend te gedragen als je een van hen zou tegenkomen. Je moest ze vooral niet aanspreken met ‘kippenneuker’ want dat zou niet goed vallen. Ze werden zo genoemd omdat in hun oude baretembleem een kemphaan stond afgebeeld. Typisch geval van soldatenhumor dus, want wat een kemphaan met een kip te maken heeft, ontging mij. Omdat dit gespot toch de goede naam van het regiment schade toebracht, werd dit embleem later gewijzigd in een soort zon rond een onduidelijk wapentje.
Enfin, wij dus alles stormvast opbergen en de kamerdeur in de gaten houden. Uiteindelijk bleek het een van de talloze sterke verhalen te zijn. We hoorden op een gegeven moment wel rumoer en gedoe, maar het ging in ieder geval onze deur en onze gang voorbij.
Ach, afgezien van dat het zo’n verschrikkelijk eind weg was (half uur fietsen naar de trein, ruim drie uur in de trein, drie kwartier in de bus), afgezien van dat ik mijn vrijheid miste, afgezien van de schamele wedde die we ontvingen, afgezien van het eten dat best redelijk was maar niet als bij moeder thuis, en nog zo wat, had ik best een leuke tijd in Keizersveer. We hadden onderling als manschappen een gezellige club.
met de maats op de kamer; hier nog stapelbedden.
Naar de Johannes Post Kazerne in Havelte
Ik had in de loop van mijn tijd in Keizersveer natuurlijk een verzoek ingediend om bij de parate club te mogen dienen in een plaats dichter bij mijn woonplaats. Zo kwam ik in Havelte terecht, op de Johannes Post Kazerne. Dat was en is een grote kazerne met een enorme oppervlakte. Van de poort lopen naar de achterste garages en opslagplaatsen kostte je wel een kwartier denk ik. In de winter ging ik met de trein naar Meppel en dan naar de legerplaats met een bus. Dat was wel een goede verbinding, maar ’s zomers ging ik toch liever met mijn brommer. Dat was ongeveer een uur rijden, denk ik. Maar langs een prachtige route, o.a. door het landgoed Rheebruggen bij Uffelte. Ik hield dat zo lang mogelijk vol, in verband met het weer. Mijn ouwe brommer liet me gelukkig nooit in de steek, afgezien van zo nu en dan een vervuilde bougie.
de Sparta brommer diende mij trouw
Bert, Dick en sergeant Sijtze op oefening bij Elspeet op de Veluwe.
119 AVA
Ik werd in Havelte ingedeeld bij de mobiele gemotoriseerde veldartillerie en wel bij de 119 afdeling veldartillerie, afgekort “119 ava”. Ik leerde al snel dat dit een bijzondere afdeling was. Een van de weinige die in staat was een raket af te vuren die een nucleaire lading kon dragen. De raket heette de Honest John.
De Honest John in Nederland (bron: Wikipedia, hier verkort)
“De Honest John was de eerste nucleaire grond-grondraket waar het Amerikaanse leger over beschikte. De ongeveer acht meter lange niet-geleide raket werd voor het eerst in 1951 getest en vervolgens in 1953 aan het arsenaal van de Verenigde Staten toegevoegd. De Honest John is van 1959 tot 1978 in gebruik is geweest bij de Koninklijke Landmacht. De raket kon zowel van conventionele als nucleaire lading worden voorzien.
Bivak, meligheid alom; links Sijtze en rechts ik
In de wapenwedloop tussen het Warschaupact en de NAVO gedurende de Koude Oorlog kreeg Nederland eind jaren 50 van de vorige eeuw kernwapentaken. De Koninklijke Landmacht gaf hieraan invulling door, gesteund door de Verenigde Staten, in 1959 de Honest John in te voeren, in 1960 gevolgd door nucleaire granaten bij de veldartillerie. Omdat de Honest John zowel qua mobiliteit, reikwijdte als toepassing vergelijkbaar was met conventionele veldartillerie, werd het bij de veldartillerie ingedeeld.
De 119 Afdva werd op 1 november 1960 opgericht met standplaats Steenwijkerwold/ Havelte. De afdeling bestond uit een stafverzorgings- en een lanceerbatterij. De laatste bestond uit vier lanceerinrichtingen en een assemblage- en transportpeleton. Ik zat bij de stafverzorgingsbatterij. De voertuigen daarvan droegen een S op de bumper, mijn Nekaf-jeep had 'S7'.
Kernkoppen
De acht meter lange raket was in drie delen opgebouwd: een ladingkop, een middelstuk met voortdrijvende lading en een staartstuk. Na op de lanceerinrichting te zijn geplaatst werd deze in stelling gereden en de raket afgevuurd. In 1960 arriveerden de eerste kernkoppen voor de Honest John. Het duurde tot 1962 voordat de eerste nucleaire Honest John operationeel was. De nucleaire raketkoppen voor de Honest John lagen opgeslagen op een Amerikaanse nucleaire basis op de grens van Darp en Havelterberg, die werd bewaakt door Amerikaanse en Nederlandse militairen (Van Heutsz). De basis was herhaaldelijk doelwit van protesten van de vredesbeweging in Nederland.
eigen foto
Lancering op een oefening in Duitsland van een van 'onze' Honest John's. Het projectiel werd gelanceerd vanaf een mobiele lanceerwagen. Die hadden ze bij de A-batterij van de 119e AVA in Havelte. (eigen foto) Boven en rechts foto's van internet: raketsysteem Honest John tijdens een parade.
Een voertuig met een raket erop van de 119 AfdVA; rechts een Honest John raket op lanceervoertuig in het legermuseum in Soesterberg. (foto's van internet)
Lancering van een Honest John raket; beelden van internet.
Een filmpje van het afvuren van een Honest John raket is op internet nog wel te vinden.
In de voortdurende nucleaire wapenwedloop raakte de Honest John steeds meer verouderd. In 1978 werd de Honest John dan ook vervangen door de Lance-raket. Dit laatste was er de oorzaak van dat ik nooit op herhalingsoefening hoefde. Ik leverde bij het afzwaaien alle psu enz. in en ging op groot verlof.
Bivak. Ik bij en in mijn "Staf 7 (S7)", de Nekaf-jeep die ik een jaar lang bestuurde
Sijtze en ik bij mijn 'S7'
De sectie 3, S-7
Ik was ingedeeld bij de staf/verzorgingsbatterij. Ik kreeg een eigen jeep, ook weer een Nekaf, met op de bumper in witte tekens links: 119 AVA en rechts: S-7. Dat laatste wilde zeggen dat ik het hoofd van de sectie 3 rondreed. De Sectie 3 is de stafafdeling die zich bezighoudt met de operaties, dus ook met de oefeningen. “Mijn” majoor, de baas van deze sectie bij onze batterij, had dus de algehele leiding bij oefeningen en ook bij de ‘echte’ oefening in Duitsland, op de Lüneburger Heide. Twee keer per jaar trok de batterij met de hele mikmak voor een aantal dagen daar naartoe en vuurde daar dan enkele raketten af. Geladen met dummies natuurlijk, maar alles werd wel zo echt mogelijk nagespeeld. En omdat de raket bedoeld is voor nucleaire ladingen, waren bij een oefening in Duitsland Amerikaanse militairen niet weg te denken. Het leek mij soms wel dat ze ‘in charge’ waren. Mijn baas moest in het holst van de nacht soms op pad, naar een lanceerbatterij. En dan moest ik klaarstaan en hem zo nodig overal heen rijden. Als ik dan in een lekker warme tent bij een kop koffie zat, klonk opeens de wat barse stem van de majoor: ‘Metselaar! Rijden!’ En dan reden we.
Unheimisch
Nu had je op dat oefenterrein in Duitsland hele stukken totaal onbewoond gebied; daar kon de raket dus afgeschoten worden. Visselhövede, Walsrode, Bad Fallingbostel zijn plaatsnamen die me in de herinnering komen. Het was een beetje unheimisch hier en daar: er waren verlaten dorpen, waar de oorlog niet ver leek. Door het gebied heen liepen wegen, soms bedekt met grote betonplaten. Nu liep er door zo’n weg een naad. Daar kon je je wat op oriënteren; witte strepen waren er niet. Overdag ging dat prima. Maar ’s nachts werd het een stuk minder. En dan werden wij ook nog geacht om met oorlogsverlichting te rijden. Dat zijn twee kleine pitjes voor op het spatbord, ook nog eens afgeknepen doordat er maar letterlijk een streepje open was in het metaal. Ik zag dus helemaal niks. Oriënteerde bij het maanlicht op de naad van de betonblokken. Nu lopen de betonblokken rechtdoor, ook in een bocht van de weg. Op een gegeven moment zat ik dus naast de weg. Wat doe je nou, riep de majoor. Tja, ik legde de situatie uit. Hij ging driftig mee zitten kijken en zo manoeuvreerden wij door de nacht naar de A-batterij. Daar kon ik dan uren wachten, bij mijn jeep, of als het te koud werd, in een tent die altijd wel ergens stond. De majoor moest natuurlijk wel weten waar ik was. Dat waren lange uren.
Band om de arm
Maar het afschieten gebeurde maar een paar keer. De raketten waren duur en het ermee oefenen dus ook. Bij het afschieten zelf mocht ik niet dichtbij komen. Ik heb er wel een paar foto’s van. Een grote vuurstraal en een enorm kabaal. Het leven in een kamp in de mooie natuur van de Lüneburger Heide was best leuk. Ik had bij de jeep een aanhangertje. Daarin lagen spullen van de radio, camouflagenetten en dergelijke. De netten kon ik niet gebruiken, omdat ik altijd meteen op pad moest kunnen met mijn jeep. De majoor had me dus vrijgesteld van camoufleren. Ook had ik hem zo ver gekregen dat hij me een band om de arm bezorgde. Die band was een teken dat je op oefening was vrijgesteld van het dragen van een wapen. Ik vond het zo lastig, steeds die Uzi bij me. En ik had toch al niks met wapens. Dus na enig aandringen, kreeg ik een band van de majoor. Daar waren sommigen, ook onderofficieren en zelfs officieren wel een beetje jaloers op, zo was mijn indruk. Een enkele onderofficier sprak me er wel eens op aan dat ik geen wapen droeg. Ik wees dan simpel op mijn band en als dat niet genoeg was, zei ik: vraag het maar aan majoor Spikerman. Dat hielp altijd meteen.
Slapen in het aanhangertje
Slapen werd je op oefening geacht te doen in een pubtentje. Een pubtent was een tent die bestond uit twee identieke aan elkaar te verbinden helften. Niet met een rits, maar met knopen! Elke parate Nederlandse militair van de landmacht had een helft van de tent als deel van zijn PSU als gevechtsuitrusting. Als grondzeil kon de regencape dienen. Bij elke helft waren vier houten groene tentharingen en drie groene tentstokken en een scheerlijn inbegrepen. In de praktijk zocht de soldaat een maat met wie hij de tent deelde. Samen werden de twee helften aan elkaar geknoopt, de 2x drie stokdelen in elkaar geschoven tot twee tentstokken en kon de tent worden geplaatst met behulp van de acht tentharingen en de twee scheerlijnen. Na het plaatsen van de tent diende deze alsnog te worden gecamoufleerd. Ik had dus ook wel zo’n halve tent, maar ik vond het niks. Ik moest te pas en te onpas weg dus,… nee. Ik had bedacht dat ik wel in mijn aanhangertje kon slapen. Dat bakje was net zo lang als ik, of ietsje langer. Probleempje was de hoogte. Die was maar gering namelijk. Maar met enig inschikken, letterlijk, paste ik net in de wagenbak onder het zeiltje. Als ik me omdraaide zat ik wel met mijn neus tegen het canvaszeil. Gelukkig trof ik het steeds, dat het met het instappen en eruit komen droog was. Ik spreidde het camouflagenet zo goed en zo kwaad het ging een beetje vlak onder over de vloer. Dat lag wel hobbelig maar redelijk zacht. Zo bewees het grove net toch nog zijn diensten.
in zo'n aanhangertje sliep ik tijdens oefeningen in Duitsland...; liever dan in een pubtentje. (foto van internet)
Scheurvlag
Ik had in mijn persoonlijk toegevoegde psu ook een campinggas brandertje mee en van thuis had ik echte zwarte Engelse thee meegenomen. Ik had dus mijn eigen smakelijke thee, in plaats van de smerige kamferthee die je in de mess kreeg. Mijn majoor stond er wel van te kijken dat ik dit allemaal zo regelde, en hij mompelde wel iets van ‘eigenlijk verboden’ maar maakte er verder geen werk van. Hij scheen er wel de aardigheid van in te zien. Zeker toen ik aanbood hem ’s morgens een kop echte thee te bezorgen.
Zo kregen we een goede verstandhouding. Majoor Spikerman was alom gevreesd bij de manschappen en ook wel bij de officieren en onderofficieren, want hij was uiteindelijk op oefening de eindverantwoordelijke. Hij kon stevig uit de hoek komen als er dingen mis gingen. Maar ik kon best met hem opschieten. Zo mocht ik als we in colonne over de Duitse Autobahnen naar de Lüneburger Heide reden, de “scheurvlag” op de jeep zetten. Ik hoefde dan met mijn “Staf 7” niet in de colonne te blijven, maar mocht inhalen en eromheen ‘dwalen’. Dat was best leuk. In de jeep hadden we leuke gesprekken.
Na de tweede oefening kwamen we terug uit Duitsland en ik had verteld waar ik woonde bij mijn ouders. We kwamen op de terugweg op enige afstand daarlangs. Ineens bood hij aan: neem de afslag maar en rij maar even langs je ouders. Nou, dat was stoer natuurlijk. Daar kwam ik thuis voor rijden, met de Nekaf, een grote zwiepende antenne achterop. Het leek net echt. De majoor wilde niet mee, bleef in de jeep zitten, dus ik ben alleen maar even wezen dag zeggen. Maar dat de man dat aanbood, vond ik heel sympathiek.
Lange dagen gevuld met verveling
Maar als er geen oefeningen waren, moesten we de dagen zien door te komen. Hier geen opleidingsprogramma, alleen sport, onderhoud, en nog eens onderhoud. In het magazijn aan de radioapparatuur of op de parkeerplaats aan de jeep en de aanhanger. Eens had ik echt alles gedaan in het magazijn; de opper kwam langs om te kijken hoe het ging. Onze opper was een gemoedelijke man, zolang je gewoon deed wat er van je verwacht werd. Ik zei dat ik echt niks meer te doen had. Alle schroeven vastgedraaid? Ja opper. Dan draai ze maar los en dan weer vast! Hij wist natuurlijk ook niets beters te verzinnen. We kochten dan maar een paar kranten in de kantine in de pauze, zodat we na de pauze in het verre magazijn (helemaal achter op het grote kazerneterrein) dan wat te doen hadden. We zaten als het mooi weer was ook wel buiten lekker in de zon.
Gedonder over een affiche
het originele affiche en 'onze' versie
Ontwapenend
Natuurlijk waren wij kinderen van de jaren zestig en meestal gemoedelijk maar soms ook wel eens erop uit om het gezag uit te dagen, vooral als dat gezag regels stelde waarvan wij het belang niet vermochten te doorzien. Zo was er de regel dat er op de kamers geen politieke prenten en ook geen ‘seksueel expliciet beeldmateriaal’ mocht hangen. De grenzen van deze regels waren uiteraard nogal vaag en willekeurig. Meestal 'kon' er wel aardig wat op onze kamers.
Toen kwam de politieke partij de PSP (Pacifistisch Socialistische Partij) met het beroemde affiche van het blote meisje in de wei staand voor een koe, met de tekst: “PSP ontwapenend”. Tot op heden is dat een iconische afbeelding gebleven. Wij knipten de onderkant van het affiche, zodat alleen het blote meisje voor de koe overbleef. Geen politieke affiche, en een hoeveelheid bloot die je op sommige kamers wel minstens geëvenaard zag (en daar kraaide geen haan naar). Toch mocht dit affiche niet. Er kwam zelfs gedonder van. Waarom weet ik niet, maar toen de batterijcommandant, ik meen een kapitein, een gesprek over dit onderwerp wilde, werd ik uitverkoren om op rapport te komen. Ik verdedigde onze keuze met de hiervoor genoemde argumenten. En ook bracht ik in, dat de regels over affiches nogal willekeurig waren. De kapitein bracht er tegenin dat ook zonder de tekst het affiche een duidelijk politieke boodschap had; het affiche was overal te zien in verkiezingstijd en zeer bekend geraakt. Ook zonder de tekst, meende hij, was de tendens meteen duidelijk. Hij had daarin wel enigszins gelijk, ik kon ook wel billijken dat een kamer in een kazerne niet de meest geëigende plek is voor propaganda voor een pacifistische partij, dus na enige onderlinge discussie op de kamer hebben wij het affiche verwijderd. Eerlijk gezegd: niemand van ons had zin om een weekend binnen te blijven, want zo’n maatregel kon je verwachten. Maar het proberen alleen al bleef een wapenfeit waarmee wij enige roem en bewondering oogstten bij de maats op andere kamers van de batterij.
Als ik thuis was in de weekenden mocht ik wel eens rijden in mijn vaders Fiatje 500, om mijn rijkunst bij te houden. Later kon ik mijn militaire rijbewijs laten omzetten in een burgerlijk rijbewijs. Dat scheelde nogal wat centjes, maar dat was dan ook het enige financiële voordeeltje van mijn dienstplicht. Op de foto links met vader en zwager Bertus en zoon. Verder luisterde ik veel naar muziek en nam ik ook muziek op, op een nieuw aangeschafte Sony stereotaperecorder. Onder andere bij Sijtze nam ik muziek op band op: jazz en folk.
De kunst van het jeeponderhoud
Het onderhoud van de jeep was nog wel wat werk. Vooral als je voertuig “op inspectie” moest. Die inspectie werd gedaan door een stuk of wat knorrige korporaals, bij de garages achter op het terrein. Waar je in ieder geval op moest letten, was dat er om elke smeernippel een cirkel was geverfd met rode verf. Een smeernippel is een metalen onderdeel waardoorheen smeervet onder druk in een lagerbehuizing kan worden geperst met een vetspuit. Bij de wielen en de koppelingen in de assen zaten ze bij voorbeeld. Je moest ze allemaal weten te zitten en er geen overslaan met verven, want dan had je een probleem. Het vet inspuiten deden ze overigens in de garage. Dat deden we zelf niet. Als ze dat daar in de garage deden, zou je zeggen, dan weten ze die nippels toch ook te vinden zonder mijn rode verf?! Maar dat is niet militair genoeg gedacht. Zou je trouwens de nippel zelf raken met de verfkwast dan was het ook mis. Op de nippel mocht geen spatje verf zitten.
Zo waren er meer van die “puntjes”. De carrosserieën van de Nekafs waren soms al redelijk aan het roesten. Daar deed je natuurlijk niets aan, maar we smeerden er gewoon groene verf overheen, zodat het nog wel wat leek. De canvas huif moest lekker vet in de blanco (spreek uit blenko) zitten. Met een bokkenpoot brachten we die dus flink vet op. Je pukkel (ransel, rugtas) en patroontassen en koppelriem moesten er ook mee behandeld worden. Maar dat brachten we wat minder vet op. Verder moest je natuurlijk zorgen dat alle oliepeilen op orde waren. Motorcarter, versnellingsbakken. Bandenspanning en nog zo wat. De dag van de voertuiginspectie was altijd spannend. Gelukkig heb ik er nooit moeilijkheden mee gehad.
De Dutch Swing College Band wil niet op band opgenomen worden
’s Avonds was er een enkele keer wel eens wat te doen op het terrein in de vorm van een activiteit van de Welzijnszorg. Meestal was het niet mijn smaak wat er op het programma stond. Maar eens zou Peter Schilperoort komen met de Dutch Swing College Band. Hoewel dixieland niet mijn favoriete jazz-vorm was, vond ik het toch wel leuke vrolijke muziek. Het leek me leuk om het optreden op te nemen op band. Ik overlegde met de adjudant van de Welzijnszorg en die zag er geen probleem in. Dus ik had twee microfoons een beetje verdekt opgesteld en de taperecorder achter de coulissen. Schilperoort zag toch de microfoons en eiste dat die eerst verwijderd werden anders konden ze niet spelen. Hij legde uit dat hij het leuk vond dat er zoveel belangstelling was voor hun muziek maar dat hun manager en platenmaatschappij dit niet tolereerden. Zeker niet als het met zulke “professionele” apparatuur gebeurde. Nou, nou, zo professioneel was het nou ook weer niet, maar ik haalde gauw het spul weg en we hebben genoten van een spetterend optreden van de DSC band. Sinds ik de boeken van Bob Evers las en dan vooral ‘Stampij om een schuiftrompet’, was ik al fan van de band.
Studeren
Een andere activiteit van de Welzijnszorg is dat ze de mogelijkheid boden om te studeren tegen gereduceerde prijs. Ik vroeg informatie aan bij de LOI en weldra arriveerde het eerste pakket studiemateriaal. Dat was niet mis. En omdat alles schriftelijk ging, was het veel werk. Al snel was ik ’s avonds dus een regelmatige bezoeker van het PMT, het Protestants Militair Tehuis. Er was ook een KMT (katholiek) en een HMT (humanistisch) zelfs, maar het PMT had de mooiste studiezaal, de lekkerste sorbets en een aardig uitbatersechtpaar. De gebouwen stonden op een rijtje langs de oprijlaan naar de kazernepoort. Met een kop koffie zat ik daar dan te blokken. Als ik het hele pakket had afgewerkt (grammatica, letterkunde, en nog zo wat onderdelen) stuurde ik het via de Welzijnszorg op en kreeg weer een nieuw pakket en het oude gecorrigeerd terug. De beoordelingen waren meestal gunstig, zodat ik er wel aardigheid in had. Mijn kamergenoten hadden wel ontzag voor mijn discipline om elke avond weer te gaan, geloof ik. Ik vond het heerlijk om na een dag van tamelijk hersenloos bestaan bezig te zijn met iets wat een uitdaging vormde.
Studeren tijdens diensttijd
De opper had natuurlijk ook lucht gekregen van mijn studie. Toen we het er eens over hadden, suggereerde hij dat ik een verzoek zou kunnen indienen bij de kapitein van de stafverzorgingsbatterij om ook overdag te kunnen studeren. Ik had hem verteld van mijn ambitie om uit dienst zo ver te zijn dat ik dan het eerste jaar studie achter de rug zou hebben en in het tweede jaar kon instromen bij een zogenaamde C-Cursus. Aan mijn oude Pedagogische academie (vroeger de kweekschool) zou dat kunnen. Ik had mijn oude leraar Van Dalfsen een brief gestuurd met mijn plannen en vragen. Ik was een keer op bezoek bij hem thuis geweest, en hij verzekerde mij dat ik het zo moest doen. Ik zou het kunnen, ik zou het vast leuk vinden en wat hem betreft zou het op de cursus zo geregeld kunnen worden. De opperwachtmeester kreeg er zelf ook plezier in had ik de indruk. Hij deed een goed woordje voor me bij de kapitein. Op rapport bij deze officier kreeg ik toestemming, mits de dienst het toestond en ik garandeerde dat mijn jeep en radio perfect onderhouden bleven, en dat ik alle oefeningen uiteraard gewoon zou meedraaien. Ik zou voortaan op de kamer mogen studeren na de middag. Dat was iets tamelijk ongehoords geloof ik. Er was nog wel eens kamerinspectie van een onderofficier die niet op de hoogte was, en als die mij dan op de kamer aantrof, begon hij meestal al uit te varen wat ik hier deed tijdens diensttijd enz. Als ik dan rustig uitlegde wat de afspraken waren, bond men in. Dat vond ik wel cool. Hoewel dat woord toen in Nederland nog niet bestond in deze betekenis.
Uiteindelijk zou mijn ambitie lukken. In augustus 1971 begon ik in het tweede jaar aan de C-cursus van de Ped. Academie en nauwelijks twee jaar later in juni 1973 haalde ik mijn MO-A akte al.
de bemanning van kamer V20 Staf2 en Staf3 groep VRC
Westerveen. Meyer, Kelder, De Weert en Van Gijn
mijn plekje in de hoek van kamer V20
Oefeningen, schieten, bivak
Tussen de alledaagse bezigheden door was er wel eens, niet vaak, een oefening in het veld. Soms meerdaags, compleet met een bivak, keuken, kadi (kantinedienst die je op de locatie van kano’s en koffie voorzag), en alles wat erbij hoort. Soms ook een dag, in de fraaie natuur dicht bij de legerplaats Havelte. Op de grotere oefeningen had ik dezelfde gewoonten als in Duitsland, wat betreft slapen, thee zetten e.d. Op oefening kwam ik Sijtze nog wel eens tegen. Hij was ook gelegerd in Havelte, maar bij de Geneeskundige troepen. Ik heb een paar foto’s waar we samen op staan. Als het weer een beetje mee wilde zitten, waren oefeningen best leuk. Het was een leuke afwisseling in het toch wel erg voorspelbare leven op de kazerne.
Schieten deden we ook nog wel eens. Bij de legerplaats was een schietbaan. Je kreeg dan een aantal patronen scherpe munitie. En dan maar mikken. Ik was er niet goed in, het interesseerde me ook niet. Op oefening kregen we losse flodders. Patronen die alleen knalden. Dan moest er een ‘berenlul’ op je Uzi, dat was een beeldend woord voor een rode stopper die je voor op de loop draaide. Ik gaf mijn losse flodders meestal weg. Afnemers genoeg. Al dat geknal, waar was het goed voor. Sommigen vonden het echter geweldig.
In het magazijn brengen we veel tijd door. er wordt onderhoud gepleegd, maar als dat klaar is en er geen bezoek valt te verwachten, lezen we er uitgebreid de kranten. In het rek staan de nodige spullen die mee moeten op oefening, in de aanhangwagen bij de Nekaf-jeep. Camouflagenetten (hier in het magazijn gebruikt als zitzak om de krant te lezen), kabelhaspel, antenne, gereedschapskist, en natuurlijk de radioset.
Een paar maats op de parkeerplaats en voor het magazijn.
ik in een drie-tonner van het rekencentrum van de staf
Ik in de drie-tonner van het vuurleidingsysteem; en plezier in het magazijn met een paar dienstplichtige wachtmeesters van het vuurleidingssysteem erbij. Die kon je er goed bij hebben.
op oefening op de hei
zó is het wel uit te houden op oefening
lancering van een Honest John in Duitsland, op halfjaarlijkse oefening
ik bij een van de spookboerderijen in het oefengebied van de Lüneburgerheide
boven: uiterst recht zit ik
Volkstelling
Een afleiding van heel andere aard was de volkstelling, die op 28 februari 1971 werd gehouden. Het was een telling waar nogal wat verzet tegen was. Ik vernam dat je drie dagen verlof kon krijgen als je je als vrijwilliger opgaf om mee te tellen. Ik was er natuurlijk als de kippen bij. Ik werd goedgekeurd om in de gemeente Hoogeveen mee te doen. Op de avond dat er voorlichting werd gegeven was ik een beetje te laat, want ik moest op de brommer uit Havelte komen. De belangrijkste informatie kreeg ik geloof ik nog wel mee. In ieder geval een pak formulieren, een route en instructies. Uit die laatste:
“Bij het eerste bezoek dient u vast te stellen welke personen voor telling in aanmerking komen; voor elke persoon die voor telling in aanmerking komt een vragenlijst aan te leggen; op elk adres een aantal gegevens te verzamelen over het woonverblijf; de aangelegde vragenlijsten ter verdere invulling achter te laten.
Dit laatste is noodzakelijk omdat voor het verkrijgen van zo juist mogelijke gegevens over onderwijs en beroep iedereen zoveel mogelijk zelf de gevraagde bijzonderheden moet invullen.
Bij het tweede bezoek dient u de achtergelaten vragenlijsten weer op te halen; de opgehaalde vragenlijsten op volledigheid van invulling te controleren en zo nodig ter plaatse aan te vullen en te verbeteren.”
Bron: http://www.volkstelling.nl/nl/documentatie/1971/hoofdstuk_2_instructie/instructie_woning.pdf
Ik had een gebied tussen Elim en Hollandscheveld toegewezen gekregen. Daar waar nu het recreatiegebied Schoonhoven is. Toen nog vrij achteraf, zandpaden langs wijken, huizen soms vrij ver van de verharde weg. Een gezin had zelfs nog geen aansluiting op het elektriciteitsnet. (Nu staan er in dit gebied dure landhuizen en villa's...) Het enthousiasme om mee te doen aan de volkstelling hield in dit gebied niet over, om het maar zacht te zeggen. Men was niet echt vijandig, maar wel afwerend. Ik moest herhaaldelijk uitleggen dat ik ook maar gestuurd was. Dat was dus niet helemaal waar, ik had me opgegeven, maar niet omdat ik zo enthousiast over de telling was, maar voor het ermee te verdienen verlof. Maar dat vertelde ik allemaal niet, natuurlijk.
Ik liet de formulieren achter en moest ze een paar dagen later weer ophalen. Uiteindelijk deden de meesten weliswaar morrend toch wel mee. Ik vond het wel een leuke ervaring, niet alleen om de vrije dagen, maar ook omdat ik op plaatsen en in huizen kwam waar ik anders nooit kwam.
Afzwaaifeest
Twee maanden voordat ikzelf zou afzwaaien, zou een maat uit Sneek, Friesland afzwaaien. Hij riep al weken dingen als 'Hier de ouwe stomp hoor! Bekijk het maar!' Er mocht een afscheidsavondje op de kamer gegeven worden. Hij kwam vooraf vragen wat ik wilde drinken, want hij wist dat ik niet zo van het pils was. Ik zei een beetje uit de gek: doe maar whisky. De bewuste avond stond er een fles whisky op tafel en een krat pils eronder. De pils was voor iedereen, de whisky voor mij. Ik dronk wel eens een glaasje, maar die avond kwam ik er niet onderuit om met de rest mee te doen. Het is de enige keer in mijn leven geweest dat ik echt dronken ben geweest. Vreselijk. Het ergste was de volgende ochtend natuurlijk. De houten kop en de spijker zijn bekende metaforen in dit verband en ze zijn vrij treffend gekozen, kan ik u zeggen. Maar een ander effect kende ik nog niet. Ik had een ontzettende dorst ’s morgens. Dus even in de wasgelegenheid wat water drinken. Ik werd op dat moment toch wel zo ziek. Je blijkt tijdens excessief alcoholgebruik veel te moeten drinken, water bedoel ik nu. Wist ik veel. Je lichaam wordt namelijk, als je dat niet doet, door de alcohol volledig gedehydrateerd. Als je dan later water drinkt, word je weer opnieuw dronken…niet mooi meer.
Maar er was wel appèl om acht uur. Als je daar niet stond, moest je je ziek melden. Dat deed ik dus maar. Even later stond onze opper op onze kamer. Die had natuurlijk allang door wat er aan de hand was. Hij was keihard – en terecht. Jij bent niet ziek, je hebt een kater, maar ’s avonds een grote vent, ’s morgens ook een grote vent. Dus hup, naar het magazijn! Aan het werk. Geen mietjesgedoe.
Ik ben naar het magazijn gestrompeld, waar we gelukkig met rust gelaten werden. Er waren er natuurlijk meer van onze kamer die niet zo lekker waren. Ik ben daarna nooit weer dronken geweest. Wel eens wat tipsy, maar dronken, nee. Mij niet gezien. Tja, daarvoor moet je kennelijk toch in dienst hebben gezeten om dit mee te maken –en ervan te leren.
Ik neem afscheid van mijn "staf 7" Nekaf Jeep en ervoor in de plaats komt mijn brommertje
eindelijk in burgerkloffie, een van de laatste dagen, tussen de voertuigen van onze stafbatterij
zwemmen in de plas tegenover de JPK- kazerne in Havelte... op de laatste dagen kan er veel.
Wat anders doen
Alles greep ik aan om eens wat anders te doen. Zo heb ik me op het laatste moment eens opgegeven voor het bijwonen van een treffen met Duitse militairen die de kazerne bezochten. Ze hadden kennelijk niet genoeg Nederlandse vrijwilligers om de Genossen gezelschap te houden. De opper kwam vragen of ik zin had om op te draven. ’t Moest wel op korte termijn: vanmiddag! Wat kletsen, een gezamenlijke maaltijd. Ik zei meteen ja. Dus eerste grijs aan en in een van de bijgebouwen meegedaan aan het programma. Ah dat was wel leuk.
Zo waren er ook wel eens ritjes met mijn majoor. Zo moest ik wel eens met hem naar Darp, naar de site waar de kernkoppen waren opgeslagen, die op onze Honest John raket zouden moeten. Strenge toegangscontrole. Amerikaanse militairen. Ik moest bij het voertuig blijven. Heb dus weinig of niets van het complex gezien. Officieel is nooit toegegeven dat er kernkoppen lagen, maar men deed in ieder geval alsof het wel zo was. De bewaking was uiterst streng.
De laatste dagen
De dagen kwamen dat ook Bricky (mijn bijnaam op de kamer) een echte ouwe stomp werd. De ‘oudste’ van de kamer samen met een maat die gelijk met mij was gekomen. Ik genoot van die laatste dagen. Het was mei en mooi weer. Mijn maat en ik gingen naar het PMT onder diensttijd, een lekkere sorbet eten. Met een andere maat ging ik ’s middags zelfs naar het zwemmeer in het natuurgebied tegenover de kazerne. Bij ons voertuigenpark liet ik me met de maten fotograferen. Dan het moment dat de hele PSU ingeleverd moest worden. En het wapen. Merkwaardig gevoel: die lege kast naast het bed. Ook wij gaven natuurlijk een feestje op de kamer. Ik werd niet weer dronken…
En dan die laatste dag. Na 16 maanden onder de krijgstucht neem ik afscheid van de maten en van de opper en de majoor. Niet alleen met de maten maar ook met de opper en 'mijn' majoor van de S3 had ik goed kunnen opschieten. Niet dat het afscheid me speet, maar ik voelde toch iets van weemoed. Weer een periode afgesloten, die nooit weer komt. Ik had van de diensttijd gebaald, maar ook ervan genoten. Van de vriendschappen, de verbondenheid in hetzelfde lot. Maar de vrijheid smaakte toch ook wel heerlijk. De laatste dag toen ik de poort uitgereden was met mijn brommer nog even afscheid genomen met een kop koffie van het beheerdersechtpaar van het PMT. Daar was ik immers elke avond kind aan huis geweest.
En dan door de ontluikende lente in het landgoed Rheebruggen voor het laatst de route naar huis.
Na een lange vakantie, zal het werkende leven in augustus beginnen.
met Westerveen die ook afzwaait, genieten van een sorbet bij het PMT
kast leeg, de psu en alles ingeleverd en afgehandeld, klaar voor definitief vertrek naar huis
STUDIE voor AKTEN MO-A EN MO_B en UNIVERSITAIRE STUDIE
NEDERLANDSE TAAL- EN LETTERKUNDE MO-A
Ik begon in de militaire dienst al aan een studie Nederlandse Taal- en Letterkunde MO-A. Via de Welzijnszorg kon je dat goedkoop doen. Ik studeerde bij de LOI. Elke avond toog ik gedisciplineerd naar het PMT (het protestantse militair tehuis) waar ik dan een hele avond bij een paar koppen koffie zat te blokken. Tegen het eind van de avond trakteerde ik mezelf soms op een enorme ijssorbet. In de laatste maanden bij de parate club in Havelte mocht ik zelfs van de kapitein en de sergeant-majoor een paar middagen in de week overdag studeren. ‘Zolang de dienst er niet onder leed.’
Na de diensttijd ben ik werk gaan zoeken en tijdens dat werk heb ik in twee jaar de MO-A akte gehaald in Assen. Aan de nieuwe Pedagogische Academie aan de Platolaan gaven wat docenten Nederlands daar les aan de zogenaamde C-cursus. Eenmaal per week ’s avonds les en voor de rest heel veel zelfstudie. Examens en tentamens moesten we doen in Arnhem bij de Gelderse Leergangen. Met een paar andere studenten in een of twee auto’s trokken we dan door het land voor een tentamen. Elke week ging ik met de Fiat 128 die ik inmiddels had aangeschaft een avond naar cursus. Ik vond het meestal een aangename avond, hoewel het soms best pittig was. Vooral de transformationeel-generatieve grammatica was nieuw voor mij dus moeilijk. De docenten waren geduldig en erg aardig en we hadden een fijn team aan studenten. We hielpen elkaar tegen tentamens door samen te studeren en elkaar te overhoren en proefexamentjes te doen. Dat was een fijne tijd. Daarnaast werkte ik dus in het onderwijs. Eerst twintig uur maar algauw ging ik naar 32 uur, destijds een ‘gewoon’ aantal lesuren. De studie erbij was een hele opgave, maar ik heb in twee jaar mijn akte MO-A gehaald.
VAN A NAAR B
Na A komt B dacht ik. Een collega op school waarschuwde me dat de eerstegraads (B-) akte nog wel andere koek was dan A, maar nog een andere collega was net een jaar bezig met de studie voor de eerstegraads akte in Zwolle. Daar werd o.a. door docenten van de universiteit van Utrecht en Groningen een MO-B-cursus gegeven. Ik ging mee en na een jaar kon ik ongeveer gelijk optrekken met de beide studievrienden. Naast mijn goede collega uit Hoogeveen was er nog een Dritte im Bunde, een collega uit Balkbrug. Dus voortaan reden we om de beurt en altijd langs Balkbrug naar Zwolle.
Dat heeft jaren geduurd, want de eerste graads-studie was niet mals. De A-cursus was hierbij vergeleken inderdaad een fluitje van een cent. We hebben alle drie een enorme steun gehad aan het feit dat we met drie waren. Net als ik dat bij de A-cursus gewend was, konden we samen uittreksels en schema’s maken, samen studeren voor tentamens. Samen met de Hoogeveense collega werkte ik aan de Meao in het gebouw van de oude Iemenhof aan de Van Limburg Stirumstraat; elke vrijdagavond waren we daar met z’n drieën te vinden om in de bibliotheek, en later toen Th. directeur was in de directeurskamer, te blokken op Gotisch, de Historische Grammatica van Schönfeld, de vier delen “Knuvelder” voor letterkunde, en nog zo wat.
Na een paar jaar stug blokken haalden we alle drie de (voorlopige) eindstreep: de begeerde eerstegraads bevoegdheid Nederlandse Taal- en Letterkunde MO-B.
UNIVERSITEIT UTRECHT, FACULTEIT LETTEREN
In het laatste jaar van die MO-B-studie hadden een paar docenten, die ook les gaven aan de Letterenfaculteit van de Universiteit van Utrecht ons warm gemaakt voor een vervolgstudie aan de universiteit, om te gaan voor de doctorandustitel.
Ondanks dat het ons wel trok, twijfelden we wel. Het onderwijssysteem was toen nog zo, dat we alle drie eerstegraads gingen verdienen, ongeacht het feit dat ik bij voorbeeld in het MBO werkte. Voor het salaris hoefden we het dus niet te doen, integendeel, de studie in Utrecht zou alleen maar geld kosten. Toch lieten we ons overtuigen en schreven we ons in.
We hebben er geen van drieën spijt van gehad. Het was een unieke ervaring, om daar als eerstegraads bevoegden in dezelfde collegebanken te zitten als mensen die van het gymnasium of het VWO kwamen en hier in een paar jaar. We hadden vrijstelling voor de propedeuse gekregen maar moesten voor de rest gewoon alle stof, colleges en bijvakken doen die de reguliere student ook deed.
Om kort te gaan: wij haalden alle tentamens, deden alle bijvakken naar behoren en in 1981 kregen wij alle drie onze bul. De “drie wijzen uit het oosten”, zoals wij in Utrecht wel bekend stonden, waren uitgestudeerd.
Heel licht hebben we nog wel een promotie overwogen, maar we vonden het ook wel een keer mooi geweest. Tot nu toe hadden we weinig anders gekend dan werk en studie. Het werd tijd voor andere leuke dingen.