Vroege jeugd en kinderjaren - Koffiezand en snorrebot

Hits: 66419

Artikelindex

 

Koffiezand

Mijn ouders hadden verderop op de wieke nog een groot stuk land. Daarop werden voornamelijk aardappels verbouwd. Je kon er komen via het zandpad langs het Krakeel en langs de wijk. Tussen ons eigen land en dat andere stuk lag namelijk land van een buurman en dat was afgerasterd met prikkeldraad. Soms wurmden we ons als kinderen er toch wel eens langs, heel voorzichtig om geen scheur in de broek te krijgen, want moeder was nooit boos, maar ze zou wel verdrietig zijn om een gescheurde broek. Dus zorgden we ervoor dat het niet gebeurde, die scheur. Al lukte dat natuurlijk niet altijd… We begrepen al wel dat een scheur geld kostte, en zoals ik zei, geld was er genoeg bij ons maar bepaald niet in ruime mate. Aan het eind van dat land was een zandrug van wel meer dan een meter hoog. Men vertelde dat daar in de oorlog ook mensen in een hol verborgen hadden gezeten voor de Duitse bezetter. Toen wij er als kind wel eens speelden, was daar in ieder geval niets meer van terug te vinden. Wel kwam het gele zand daar aan de oppervlakte en daarmee kon je leuk spelen. We zochten vooral naar ‘koffiezand’, dat was een laagje donkerbruin zand tussen het gele. En daar kon je dan als kind van alles mee. Koffie zetten bij voorbeeld. Zoals ik al zei: we konden toen spelen met niks. 

Een zandbak was er niet bij ons thuis, maar er lag wel eens een hoop geel zand ergens op het erf, bij ons of bij de buren, omdat er voor het leggen van een stukje straattegels of zo wat nodig was. Daar speelden we dan natuurlijk ook mee en op. Dat gele zand dolven we zelf. Op de akker achter de schuur zat een laag zwart, vruchtbaar zand van misschien 30, 40 centimeter dikte. Daaronder zat het gele zand. Ik vond het leuk om mee te helpen graven als er geel zand nodig was. En kruien, want vader had voor mij een kleine kruiwagen getimmerd. En in de winter, als het land braak lag, mochten we om te spelen ook wel een gat graven gewoon voor het spelen met zand en water. 

Geuren en stilte

Wat mij opviel in het landschap waarin ik als klein kind opgroeide, waren de stilte en de geuren. Mechanische geluiden waren er nauwelijks, in ieder geval veel minder dan tegenwoordig. De melkpullen van de keuterboeren in de omgeving werden opgehaald met een bok, een ijzeren bootje zonder motor, dat met een stok geduwd voortbewogen werd. Dat maakte dus nauwelijks geluid. ’s Winters als het Krakeel dicht lag met ijs, werden de melkbussen (pullen) naar de Coevorderstraat gebracht, waar een kar ze kwam ophalen en terugbrengen. 

Voor vervoer hadden de mensen een fiets; brommers waren er nog niet in onze buurt. De enige die met een motor kwam, was huisarts De Regt, maar die kwam alleen als het behoorlijk mis was, dus die hoorde je ook nooit. Hij had een stoere BMW motor, door de cardanaandrijving een relatief stille ook nog.  De auto’s en autobussen op de Coevorderstraat hoorde je bij ons nauwelijks: te ver weg. Soms werd de stilte verstoord door een vliegtuig, zo’n trage propellermachine, die hoog in de lucht met een geruststellend sonoor gebrom voorbij trok. 

Mijn broer, die vele jaren ouder is dan ik, herinnert zich die stilte ook. Vooral op zondagmorgen, dan was het enige geluid dat je hoorde, het getik van de plaatselijke visser, die zijn paaltjes, waaraan de netten zaten vastgemaakt, met een klomp de venige bodem in tikte. Door-de-weeks mochten er geen netten of fuiken staan in het Krakeel, maar op zondag, als er geen scheepvaart was, dan mocht het en dan hoorde mijn broer dus dat getik. Ik kan me dit niet herinneren. 

Geuren waren er veel. Veel meer dan nu, zou ik denken. Natuurlijk de boerengeuren van keuterboertjes in de buurt. Maar de stalmest van toen rook altijd nog lekkerder dan de gier van tegenwoordig... Onze buren Pastoor hadden een paar geiten en een varken of twee. Nou, dat geurde behoorlijk. Vooral de bokken, die stonken verschrikkelijk. Geitengeur vind ik – nog steeds-  onaangenaam. Toen ik heel klein was, was er ook nog een mestvaalt bij ons achter het huis. Die heeft er in mijn tijd niet lang gelegen. Al snel kwamen er nieuwe vindingen en inzichten die ook in ons eenvoudige milieu hun sporen trokken. Met de komst van het doorspoeltoilet verdween de noodzaak van de mestvaalt. Lopend naar school kwamen we achter op de wijk langs een boer die wat koeien hield en dus lang een grote mestvaalt heeft gehad. Na veel regen lekte die mest over het pad de wijk in. Wij moesten hinkstapsprongen verzinnen om er droog en schoon langs te komen. De boer had wel wat planken neergelegd, maar die overstroomden bij veel nattigheid en zakten weer weg in de modder. Vreselijk vies vonden we dat. Die geuren vond ik niet zo aangenaam maar ook lang niet zo scherp en indringend als de gierkar van de boeren van tegenwoordig. Oude mest vermengd met stro uit zo’n ouderwetse stal op het land uitgestrooid vond ik niet eens onaangenaam geuren, een beetje zoetig-kruidig. Bovendien associeerde ik die geur vooral met het voorjaar, de mooiste tijd van het jaar. 

 

Intens geurend hooi

Maar er waren veel meer geuren. Als kind lag je met spelen vaak in het gras en gras was geen saai gazongras of Engels raaigras, de saaie monocultuur van tegenwoordig, nee, in dat gras stonden allerlei kruiden en bloemen dus die mix rook heel lekker. Als de buren hooiden, was de lucht vervuld van de verse snede en later van het intens geurende hooi. Ik hielp dan ook graag mee met hooien en het binnenhalen van het hooi.  Er zijn weinig geuren als die van vers hooi die me zó terug kunnen katapulteren in mijn kindertijd. Ik heb dat vrij sterk: geuren zijn gekoppeld aan associaties. Als ik nu vers hooi ruik, zie ik mij met de buurkinderen ravotten in het hooi bij de buren, ben ik weer aan het helpen met het binnenhalen van het droge hooi voordat de dreigende onweersbui losbarst. Na het helpen kregen we een glaasje ranja omdat we zo goed hadden geholpen. Feest!

Ook in de moestuin omringden heerlijke geuren je. Wat is er lekkerder dan de geur van aardappelbloemen in de hete zomerzon? Ruiken aardappelbloemen dan? vraagt u misschien. Nou, gaat u maar eens bij een bloeiend aardappelveld uit de auto. En adem diep in, neusvleugels wijd. Heerlijk toch? Zoet en kruidig. Of de geur van de eerste jonge aardappels die je rooide! Van die kleine aardappeltjes met een velletje zo vochtig en zacht dat je het er met je duim kon afvegen. Die moest moeder ook bakken zonder te schillen want dan waren ze het lekkerst en het geurigst. Maar dat wilde ze maar zelden. Aardappels dienden geschild te zijn, of als ze jong waren of niet. Jonge aardappels werden ‘gestampt’ en geschrapt. Stampen deden we in een emmer water, aardappels erin, en dan met een oude klomp erin stampen, De meeste vellen werden daarmee van de aardappels verwijderd. Je hoefde dan alleen nog de ogen er met een mesje uit te pikken. Als aardappels ouder werden, werkte het ‘stampen’ niet meer. Dan moest je echt alles eraf schrapen, en nog later in het seizoen moest je de aardappels schillen. Ik heb dat vaak moeten doen voor moeder. 

Een heerlijke tijd was het als de diverse pruimenbomen, de heel grote perenboom en de diverse appelbomen in bloei stonden. De Reine-Claude pruimenbomen waren dan wit van de bloesem. 

Verse radijsjes

Wonderen waren er genoeg in de tuin voor kinderen. Neem  de fel-oranje worteltjes die wonder boven wonder in die zwarte aarde konden groeien. De worteltjes die we nu in de winkel kopen, hebben hun geur al lang verloren, maar toen rook een vers uit de aarde getrokken worteltje hemels. Ik herinner me de prikkelende geur van verse radijsjes. Aan het ruwe blad zaten een soort brandhaartjes die wat prikten aan de bovenkant van je hand. 

De herfst is meer verbonden met de zware geuren, zoals die van de droge of nog drogende bruine bonen, die ik van de struiken plukte. En met de geur van een hoop aardappelranken die in brand werd gestoken. Het vallende blad van de kastanje geurt indringend. Elke herfst voert nu de geur van het ontbindende blad me wel even terug naar de tijd dat ik het blad van onze grote kastanjeboom in de voortuin met manden vol tegelijk afvoerde. 

Als kind rook ik aan alles en mijn vrouw verwondert zich nog regelmatig als ze me dat nu nog ziet doen. Maar je mist zo veel als je de geur mist! Mijn schoonzoon en ik vinden dat je bij een goeie Highland Single Malt Whisky als bv. de rokerige Lagavulin, alleen al bijna genoeg hebt aan de geur. Bloemen zijn mooi om te zien, maar ik moest er altijd ook aan ruiken. Vaak is het verrassend: niet alleen de narcissen ruiken lekker, dat is bekend,  maar ook de tulpen die later in onze voortuin stonden roken lekker. Niet elke tulp ruikt even sterk, maar vaak is er die echte lentegeur toch wel.
Ik kocht dit jaar een nieuwe klimroos voor onze rozenboog; ik kies er dan wel een met geur. 

Na een dikke onweersbui kon de atmosfeer zo intens ruiken alsof hij gloednieuw geschapen was. Dan was het een feest om naar buiten te gaan. Laarzen aan. De wegstervende donder, de afgerukte takjes op de grond en de zwarte sporen van overvloedig regenwater op de tegels, --maar bovenal die geur! 

Naast blad kwamen er heel veel kastanjes van de grote boom voor in de tuin. De mooiste kastanjes gooide ik natuurlijk niet weg bij het opruimen van het herfstblad, want daar kon je mee spelen. Bij voorbeeld poppetjes maken met lucifers erin of een echt  ‘snörrebot’. 

Snörrebot 

Bijzonder was het maken van een snörrebot. Volgens het “Woordenboek van de Drentse Dialecten“ door dr. G.H. Kocks van het Nedersaksisch Instituut in Groningen (uit. Assen, 1997), deel 2, pag. 1136 zijn er twee varianten. De eerste maakten wij ook wel eens: een touwtje door een knoop of iets anders (bv. een bot, vandaar de naam) met een gat, dat touwtje opwinden en bij het uittrekken van het touwtje ging de knoop of de kastanje draaien en maakte een snorrend geluid. 

Speciaal in en in de buurt van Hoogeveen schijnt volgens Kocks de tweede variant gemaakt te zijn. Ik citeer: “Dwars door een dikke kastanje werd een niet te groot gat gemaakt, waarbij de kastanje zoveel mogelijk werd uitgehold. Door het gat stak men een stokje, dat aan het boveneinde een kop had, die zo dik was dat het stokje niet door het gat kon zakken. Aan het ondereinde van het stokje was een punt, waaraan men een aardappeltje prikte. Aan het stokje was een dun touwtje gebonden op een punt dat binnen in de holle kastanje kwam en dat touwtje stak door een gaatje in de zijwand van de kastanje naar buiten. Door het stokje te draaien, werd het dunne touw opgewonden. Trok men het touw af, dan draaide het stokje. (Daarbij gaf het een gonzend geluid. LM). Door het gewicht van de aardappel draaide het stokje door (en wond de draad weer op en kon men opnieuw trekken, en zo voort. Toevoegingen tussen () van mij, LM).  Het ronddraaien gaf dus het snorrende geluid. Het ding werd ook wel een goezegat genoemd, volgens Kocks, maar dat woord ken ik niet. Ik weet dat ik een keer zo’n snorrebot heb gemaakt, maar dat was nog een heel karwei, en je moest met veel beleid trekken anders was de kastanje zo stuk. Of, als je te hard trok, viel de aardappel van het stokje. Maar trok je niet hard genoeg dan snorde het ding niet. Kortom: de lol was er gauw van af…

Maar als kind had ik wel het gevoel dat ik iets geleerd had dat generaties aan elkaar hadden doorgegeven. En dat klopt gezien deze tekst van Wikipedia, al gaat het daar om een ander ontwerp: “Een snorrebot, hor, bromhout, snorhout, zoemhout of zoemsteen (ook bekend onder de namen bullroarer, rhombus, turndun of Bora-Bora) is een aerofoon muziekinstrument dat sinds de oudheid al gebruikt wordt. Een snorrebot of snorhout bestaat uit een dun plaatje van hout of bot dat aan een koord rondgeslingerd wordt. Door luchtwervelingen gaat het plaatje om zijn as tollen waarbij het een zoemend of snorrend geluid voortbrengt. Hiermee is ook de naamgeving verklaard. De toonhoogte varieert met de snelheid waarmee het snorrebot wordt rondgeslingerd. Snorrebotten en snorhouten werden vooral als ritueel instrument ingezet. In de film Crocodile Dundee gebruikt Mick Dundee een snorrebot om over grote afstand te communiceren.”  Hier wordt dus meer de eerste versie bedoeld, die Kocks noemt. 

 

naar boven