Hervormde M.U.L.O.-school Hoogeveen
Toen ik in het laatste jaar van de lagere school zat, was natuurlijk de vraag wat ik na de lagere school zou gaan doen. Meester Renema oordeelde dat ik op een of andere manier moest verder leren, liefst naar Mulo of zelfs HBS. De Mulo leek toen al heel hoog, en dat werd het dus. Als je niet voor een beroepsopleiding koos zoals de ambachtsschool dan zat het erin dat je ‘verder’ zou leren. Wat, daar stond ik nog totaal niet bij stil. Ik was als jongste en nakomertje de eerste in het gezin, die de gelegenheid kreeg om "door te leren".
"Na vier jaar ploeteren moest je destijds op één dag mondeling eindexamen doen waar alles van af hing. Tegenwoordig ondenkbaar, maar toen heel gewoon. En niet bij je eigen docenten, nee, bij wildvreemde dames en heren. Een staatsexamen, dus. Eerst twee dagen schriftelijk examen op 11 en 12 mei 1964. “Dit is dan dus de grote dag, de feestdag waarnaar jullie zo lang verlangd hebben.” Met die woorden heette de voorzitter van de examencommissie ons welkom. Ik had met wel iets zenuwachtig gemaakt voor deze dag, maar het viel me allemaal erg mee. Het begon met een opstel..."
Op de Hervormde U.L.O.-school Hoogeveen
Ik kreeg een andere fiets want tot dan toe fietste ik op een oude damesfiets. Daarmee kon ik natuurlijk niet elke dag naar Hoogeveen fietsen. Het werd een opgeknapte tweedehands van een fietsenwinkel in Hoogeveen. Bij Oechies kochten we een stevige schooltas van echt leer, met twee grote vakken en twee voorvakken. Die tas heb ik vele, vele jaren gebruikt. Hij rook zo verrukkelijk naar leer toen hij nieuw was. En een schoolagenda moest ik ook natuurlijk. Ik mocht een echte Ryam kopen. Zonder agenda telde je niet mee. Helaas, helaas heb ik er niet één bewaard.
Naar de Mulo in Hoogeveen fietste ik samen met mijn buurmeisje en nichtje R. Elke dag een kilometer of zes, zeven heen en ’s middags weer terug. Het gebouw aan de Jonkheer De Jongestraat heeft er tot dit jaar gestaan, maar door de niet te stuiten ontwikkeldrift van de gemeente moest het plaats maken voor de ondergrondse parkeergarage De Kaap.
Directeur was de nerveus en druk doende maar heel vriendelijke heer Bootsma. Indruk op mij hebben kennelijk gemaakt de heer Cnossen van Frans, de heer Jonkman van wiskunde, de heer Smit van Duits, want die herinner ik me nog levendig. De lerares van Engels maakte zich minder populair door in haar lessen altijd reclame te maken voor Jeugd en Muziek en dan dwepend te vertellen dat haar zoon daar ook op zat en het zo goed deed. Verder herinner ik me zo nog de heer Aardema, mevrouw Helman, en de heer Sassen.
Een merkwaardige ervaring was, dat ik ineens in de klas zat met het zoontje van de baas van mijn vader, op de betonfabriek Bakker Beton. Jan was een heel aardige jongen met wie ik goed kon opschieten. Mijn vader kende Jan ook. Toen ik vertelde dat hij bij mij –of ik bij hem- in de klas zat, zei vader iets als dat Jan wel een bijdehante wijsneus was. In mijn onschuld had ik het er met Jan over dat mijn vader en hij elkaar kenden en ik liet toen vallen wat vader gezegd had. Stom natuurlijk. Maar ik zag er geen kwaad in. Bijdehand was volgens mij geen diskwalificatie, integendeel, en wijsneus, och, ik zag mijzelf soms ook wel als wijsneus. Mensen zeiden dat wel eens tegen je als je ze te slim af was. Toen vader ’s avonds van het werk thuiskwam, was het eerste wat ik moest horen: "Wat heb je me nou gezegd?!" Het is allemaal met een sisser afgelopen en noch mijn vader noch ik hebben last gehad van mijn ondiplomatieke gedrag. En het was een goede leer: let op wat je zegt want alles kan tegen je gebruikt worden als mensen dat willen, ook al is het nog zo goed bedoeld.
Meer van de talen
Ik koos -niet enthousiast maar toch- de richting met algebra en meetkunde want de boekhoudkant trok mij al helemaal niet. Wiskunde ook niet, maar je moet wat. Ik was toen ook al meer van de talen. Maar natuurkunde vond ik ook heel interessant. En als je misschien wel wilde doorleren, zei het personeel toen tegen mijn ouders, dan kon je toch maar beter de wiskundekant kiezen. In de eerste weken van het eerste jaar fietste ik wel samen met een jongen die maar kort op de muloschool zat; hij schakelde over naar de HBS of het lyceum en probeerde mij mee te krijgen. ‘Je kunt het ook vast, net zo goed als ik.’ Maar ik vond dat ze thuis wel gelijk hadden dat de mulo al heel wat was voor een arbeiderskind. Zo werd het niet gezegd, maar de tendens was wel zo. Ik bleef dus naar de Mulo gaan. Een keuze, die ik later toch wel betreurd heb. In mijn verdere studies heb ik kennis van de klassieken en het Latijn vaak node gemist. Maar dat is “water under the bridge”. Achteraf redenerend is het ook wel vormend geweest om de lange mars door de opeenvolgende onderwijsinstituties gemaakt te hebben, van Mulo tot en met universiteit. Ik heb nog steeds groot respect voor mensen die op deze manier opklimmen, als een Aboutaleb, burgemeester van Rotterdam, of een Jesse Klaver, net fractieleider van Groen Links geworden. De laatste begon op het vmbo, dan hbo en nu dan fractievoorzitter in het parlement. Petje af. Ik weet wat voor doorzettingsvermogen en gedrevenheid je daarvoor nodig hebt.
Van veel van mijn medeleerlingen herinner ik me tot mijn schande niet zo veel. Dat komt ook omdat ik er geen foto van heb, ook niet van de klas. Natuurlijk waren er mijn buurmeisje R en verder Wessel en Johan. Met Johan heb ik later nog heel wat samen gedaan: vakanties, op de kweekschool hospiteerden wij samen. Wes is later naar Canada verhuisd. Bij hem ben ik nog twee keer op vakantie geweest en samen hebben we de Rockies en Yellowstone Park bezocht. Zie elders op deze website.
Ik herinner me nog wel Jurrie (Jurjen) Beumer, later predikant geworden, maar helaas al in 2013 overleden. En Frans Taverne, zoon van de bekende en beruchte ultraconservatieve predikant G. Taverne in Hoogeveen, maar een alleraardigste jongen. Ook hij is later theologie gaan studeren, maar is helaas in 1981 bij een auto-ongeluk in België met zijn hele gezin om het leven gekomen.
We hadden ook ‘gasten’ in de klas. Die waren er een poos maar dan opeens ook weer weg. Ze zaten op het internaat Beekman Ockels, dat in het oude karmelietenklooster aan de Brinkstraat zat. Een jongen van zaadbedrijf Sluys herinner ik me vaag. Die vond ik niet zo aardig. En ook vrij vaag is mijn herinnering aan Ab. Ab was een beer van een kerel; waarom hij op het internaat zat, weet ik niet meer. In de klas was hij nog wel eens wat lastig, maar ik vond hem aardig. Hij was een type ‘ruwe bolster blanke pit’. We liepen vaak samen op de Hoofdstraat of zaten op een bankje in de zon in het park Dwingeland. Hij vertrouwde me dan wel eens toe dat het best eenzaam was, in dat internaat, een hele week je ouders niet zien. Ik kon me daar eigenlijk geen voorstelling bij maken.
Boerenopstand
Wikipedia meldt hierover:
"De boerenopstand in 1963 in Hollandscheveld was een rebellie onder leiding van de Nederlandse landbouwer en politicus Hendrik Koekoek tegen de huisuitzetting van drie boerengezinnen en daarmee het Landbouwschap. De opstand werd ook wel aangeduid als de Opstand der Braven.
Drie boerengezinnen werden op last van het Landbouwschap uit hun boerderijen gezet omdat ze principieel weigerden de heffingen voor dat schap te betalen en vanwege het feit dat ze de boerderijen illegaal bewoonden, daar deze eigendom waren van het Landbouwschap. Duizenden zogenaamde "Vrije Boeren" uit heel Nederland, aanhangers van Koekoek, trokken naar Hollandscheveld om te proberen de ontruiming te voorkomen. De overheid bracht een overmacht van ruim 200 man gehelmde en gewapende politie op de been die de demonstrerende boeren weghield van de plaatsen waar de deurwaarder zijn werk deed. Er ontstonden rellen. De politie dreef de mensen met traangasgranaten en wapenstok weg van de boerderijen. Een van de ontruimde boerderijen ging 's nachts in vlammen op. De daders van de brandstichting werden nooit gevonden. Het Landbouwschap, dat daarvoor nooit ervaring had opgedaan met ontruimingen, bond in na alle negatieve media-aandacht en kwam uiteindelijk tot een compensatieregeling met de boeren uit Hollandscheveld. De opstand leidde door het optreden van boer Koekoek tot grote bekendheid van en steun voor de Boerenpartij, die bij de daaropvolgende parlementsverkiezingen met 3 zetels in de Tweede Kamer kwam."
Ik herinner mij dat wij die middag in het voorjaar van 1963 op school al hoorden dat er in Hollandscheveld heel wat gaande was. Het lag helemaal niet op onze route naar huis, wij woonden dichter bij Hoogeveen dan bij Hollandscheveld, maar we besloten een eind om te fietsen om te kijken wat er aan de hand was. Algauw kwamen we verzeild in een situatie die ik als zeer bedreigend heb ervaren. Bij de boerderij van boer Hartman kwamen we niet eens in de buurt, alles was afgezet en de marechaussees met karabijnen over de schouder zaten helemaal niet te wachten op een paar nieuwsgierige pubers. We werden dus weggestuurd. Maar toen moesten we nog wel naar huis zien te komen. De 'gewone' weg langs de 31e wijk was afgezet. Rijen zwarte marechaussees met lange jassen en helmen op het hoofd en (geladen?) karabijnen over de schouder stonden in linie in de sneeuw. Langs de weg en ook in de velden. Niemand kon er daar door. Het was nog bitter koud en we wilden graag naar huis. Uiteindelijk hebben we een gaatje gevonden zodat we langs de Krakeelse dijk weer richting Hoogeveen konden. Ergens halverwege konden we 'oversteken', d.w.z. dwars door de landerijen en een boerenpad weer op huis aan. Moeder was ongerust over ons lange wegblijven en we kregen er verbaal flink van langs: wat hadden we daar ook te zoeken?! Je moest het ongeluk niet opzoeken.
Achteraf associeer ik die rijen zwarte jassen en geweren met de rij VOPO's op station Friedrichstrasse op de grens van West- naar Oost-Berlijn, toen wij een paar jaar later het Oost-Duitse deel bezochten met een schoolwerkweek. Het was toen nog volop koude oorlog. Ik vond beide situaties heel bedreigend. Intimidatie, dat was hun doel en dat bereikten ze bij mij aardig, dat durf ik best toe te geven.
Dagboek
Waar ik in 1962 en ’63 al vrij gedetailleerd had bijgehouden in een schriftje hoe ik de grote vakantie doorbracht, hield ik vanaf 25 maart 1964 de gebeurtenissen in mijn leven bij in diverse schriften en later multomappen. Het journaal eindigt op 18 januari 1969, in het laatste jaar van de kweekschool. In totaal heb ik van bijna 600 dagen aantekeningen gemaakt. Ik schreef namelijk niet iedere dag, maar vatte ook nogal eens dagen samen, ook al omdat er niet altijd veel te melden viel.
In 1964 deed ik examen voor de Mulo, dus daarover weet ik diverse details. Zo lees ik dat we in dat laatste schooljaar tijdens de Engelse lessen The Tragedy of the Korosko door Arthur Conan Doyle lazen, maar dat ik door het fragmentarische lezen er niets van onthield. Ik ben toen thuis het boek in een of twee keer gaan uitlezen en dat beviel een stuk beter. Toen bleek het ook best een leuk en spannend boek te zijn. Dat geeft meteen al aan dat ik een gretige, zo je wilt uitsloverige, leerling was. Ik repeteerde op eigen houtje All-in-one, een methode Engels. Zaterdag 9 mei werden in Hoogeveen de Crerarmarsen gehouden. Wandeltochten waar veel groepen en individuen aan mee deden, en die genoemd waren naar Generaal Crerar, de bevelhebber van het First Canadian Army, dat Hoogeveen en het noorden bevrijdde van de Duitse overheersing. Ik was er de hele dag bij want er was van alles te doen natuurlijk. Maar ik lees dat ik ’s morgens voor ik op pad ging toch nog even de Engels-Nederlandse woordenlijst en de meetkunde eigenschappen doornam. Na het weekend begon het examen.
groep verpleegsters op 't Krakeel
(eigen foto's, destijds ook zelf ontwikkeld, vergroot en afgedrukt).
Examen Mulo 1964
Na vier jaar ploeteren moest je destijds op één dag mondeling eindexamen doen waar alles van af hing. Tegenwoordig ondenkbaar, maar toen heel gewoon. En niet bij je eigen docenten, nee, bij wildvreemde dames en heren. Een staatsexamen, dus.
Eerst twee dagen schriftelijk examen op 11 en 12 mei 1964. “Dit is dan dus de grote dag, de feestdag waarnaar jullie zo lang verlangd hebben.” Met die woorden heette de voorzitter van de examencommissie ons welkom. Ik had met wel iets zenuwachtig gemaakt voor deze dag, maar het viel me allemaal erg mee. Het begon met een opstel, waarvoor ik uit tien onderwerpen koos: “’t Kampeerterrein was vol”. Helaas weet ik niet meer wat voor verhaal ik ervan gemaakt heb. Nederlands viel me daarna erg mee, en na de middag was Frans redelijk pittig, maar meetkunde vond ik kinderlijk eenvoudig. Alle drie de vraagstukken loste ik bijna zonder echt nadenken op en ik was dan ook ruim voor tijd klaar. Algebra was de volgende dag behoorlijk pittig net als de vertaling Nederlands –Duits. Duits-Nederlands vond ik echter weer een makkie net als de Engelse centrale tekst.
7 juli 1964, mondeling eindexamen
Voor de historie is het misschien wel aardig om hier het hele programma weer te geven, zoals ik het had gekozen en ingevuld.
Voor Nederlands had ik gelezen:
J. van den Vondel: Joseph in Dothan
Van Hildebrand uit de Camera Obscura:
* De familie Stastok
* Een oude kennis
* Teun de jager
A. de Wit: Orpheus in de dessa
M. Koenen: Het Hofke
H. Haasse: Oeroeg
Gedichten die ik had voorbereid:
I. Gerhardt: Het carillon
J. van der Waals: Najaarslaan
In een schrift moesten we zelf zo fraai mogelijk het hele programma opschrijven, compleet met de gedichten uitgeschreven.
Frans, gelezen boeken:
L. Boutinon: La mission de Slim Kerrigan
W. Thomi: Le petit gars du Maquis
En de gedichten:
A. Samain: Le repos en Egypte
V. Hugo: Après la bataille
Duits, gelezen boeken:
E. Kästner: Emil und die Detektive
A. Sapper: Die Familie Pfäffling (Gekürzte Ausgabe)
En de gedichten:
C. Flaischlen: Hab’ Sonne
H. Seidel: Die Kinder im Schnee
Engels, gelezen boeken:
A. Conan Doyle: The tragedy of the Korosko
E. Foreman-Lewis: Young Fu of the Upper Yangtze
En de gedichten:
R.L. Stevenson: My shadow
J. Home: The forest by midnight
Voor Aardrijkskunde bestudeerde ik: A: Nederland en de overzeese gebiedsdelen; B: 1) Engeland (Groot Brittannië en Ierland), België en Luxemburg; 2) Canada; Australië en Nieuw-Zeeland.
Voor Kennis der Natuur had ik als hoofdvak fysica en als bijvak: het menselijk lichaam
Geschiedenis: Tijdvak I: 1853- 1914
Tijdvak II: 1914 tot heden
Staatsinrichting
Dit alles kwam dus op één dag aan de orde in mondelinge examens van een half uur per stuk, bij examinatoren die je nog nooit gezien had!
Om kwart voor negen mochten we binnenkomen in Hotel Homan, aan het Stationsplein in Hoogeveen. Ik had eerst het vak tekenen. Niet dat waar ik het meest belangstelling voor had. Ik kreeg als onderwerp: ‘wandversiering met vissen en waterplantmotieven’. Het resultaat van mijn geklodder was een zes. Op schrijven kreeg ik ook dat cijfer. Dat werd beoordeeld bij je opstel.
Van tien tot half elf had ik kennis der natuur. Eerst spraken we twintig minuten over fysica en dan nog 5 minuten over menskunde. Hoe kan ijs drijven, hoe kun je het kookpunt van water verlagen, atomen, gehoor, zenuwen. Ik kreeg een negen voor wat ik allemaal wist te vertellen.
Van half elf tot elf had ik Duits. Die taal lag me destijds niet zo goed en dat gesprek viel me dan ook niet gemakkelijk, maar ik kreeg toch nog een zeven. Toen had ik een half uur pauze, en dan een half uur Engels. Het idioom viel me wat tegen maar over de gelezen boekjes wist ik veel en vlot te vertellen, zodat ik het tot een acht bracht.
In de pauze dronk ik met een medeleerling een kop koffie en daarna meetkunde. Dat was een gezellig gesprek, net als bij fysica. Alle opgaven die ze me voorlegden kon ik vlot oplossen en het bewijzen van eigenschappen werd niet gevraagd. Ook hier scoorde ik een negen.
Tot drie uur kon ik naar huis waar me een verrassing wachtte. Ik kreeg een nieuwe fiets! Een Veeno, met drie Sturmey Archer versnellingen en velgremmen. Ik was de koning te rijk want tot nu toe had ik alleen een oude damesfiets en een tweedehands jongensfiets gehad. Ik kocht er later een kilometerteller/ snelheidsmeter bij.
Om drie uur was ik weer paraat bij Hotel Homan, waar ik startte met aardrijkskunde. De plaatsen wist ik niet allemaal goed aan te wijzen, maar het gesprek verliep vlot en ik kreeg een zeven.
Van half vier tot vier Nederlands. De precieze feiten rond Nicolaas Beets waren me even ontschoten, maar verder ging het: een zeven.
Van vier tot half vijf deed ik geschiedenis. Dat was weer leuk: ik mocht een heel eind vertellen, o.a. over Bismarck, de schoolstrijd, de Tweede Wereldoorlog en de hedendaagse politiek. De examinator zei na afloop dat hij hoopte dat ik overal zoveel zou vertellen als hier. Ik kreeg een negen.
Het laatste half uur moest ik Frans doen. Ook daar trof ik een geschikte examinator en ook daar ervoer ik het examen als een gezellig gesprek. In het leesstukje kwam het woord les devoirs voor (=huiswerk) en toen de man vroeg wat ik deed als ik geen huiswerk had, zei ik: “Lire des livres de la guerre.” Wat voor oorlogsboeken lees je dan, vroeg de man. Toen heb ik wel tien minuten in het Frans over ‘Reis door de nacht’ van Anne de Vries mogen vertellen. Nog voordat het officieel tijd was, stelde de man voor om er maar mee te stoppen omdat ik al zoveel verteld had. Ik kreeg een acht voor Frans.
Meteen daarna werden de diploma’s uitgereikt. Gelukkig was iedereen van onze school tot nu toe erdoor. Gemiddeld had ik een zeven en een half. Na afloop van het examen gingen we met ons clubje naar meneer Bootsma, onze directeur. Die was enthousiast en trots op ons. ’s Avonds gingen we de geslaagden thuis langs op een stel brommers. We moesten o.a. naar Dwingeloo en Kerkenveld. Om één uur was ik thuis.