Lagere School
De Christelijke School Hoogeveen-Noord
Citaat: Juffrouw Blumenthal maakte indruk door haar bizarre gewoonte, ’s morgens onder Bijbelse geschiedenis. Ze zat dan op een soort troon, een beetje verheven boven de klas. Ze had grijs haar dat kennelijk uitviel want op jaar vest of jurk lagen vaak haren. Iedere leerling in de klas kreeg een beurt voor het ‘haren plukken’. Je moest dan achter op de troon staan en de haren zachtjes zonder haar in haar verhaal te storen van haar vest plukken en in een mandje doen. Ik zag er nogal tegenop om dat te moeten doen. Maar mijn beurt kwam onherroepelijk nader. Thuis vonden ze het geloof ik ook een wat vreemde zaak, maar kennelijk was dit al sinds jaar en dag gewoonte van de juf want iedereen vond dat je het spel maar gewoon mee moest spelen. En zo plukte ik dus ook een ochtend haren van de juf.
Schoolklasfoto; ik sta in de achterste rij voor de kijker helemaal links; ik denk dat de foto aan het eind van de derde klas genomen is; bij juffrouw Blumenthal.
Klassenfoto van, ik denk, het zesde jaar, met het schoolhoofd meester Renema; ik ben de vierde van links in de voorste rij
Ik was niet naar het kleuteronderwijs geweest; dat was toen nog niet verplicht en mijn ouders vonden dat denk ik niet zo nodig. Ikzelf vond het zo allang goed. Ik had een heerlijk leventje thuis. Toen ik zes was, moest ik wel naar de eerste klas. Het rapport vermeldt: “Toegelaten tot de school 1 Aug. 1954”.
Samen met nichtje en buurmeisje R liep ik de lange weg naar school. Ik denk dat ik de eerste keer of keren wel ben gebracht, maar daar weet ik niets meer van. Eerst de wijk af, dan een eindje langs de Coevorderstraat, dan het schooldijkje naar ‘t Noord en dan over de brug voor het Wijkgebouw, waar we zondags naar de kerk gingen, en dan aan de andere zijde langs het kanaal naar de school. Dit was een geasfalteerd paadje van anderhalve meter breed ongeveer. Het ligt er voor een deel nog. Ook hier had je net als aan het Krakeel zij-wijken, maar hier overheen lag tenminste een fatsoenlijke brug met twee leuningen, ook al was die dan maar één fiets breed.
In de eerste klas zat ik bij juffrouw Smallenbroek. Een in mijn ogen deftige dame, die lekker rook, en die uit een andere wereld leek te komen. Ik sprak dialect, dus moest snel Nederlands “als tweede taal” leren. Dat ging goed en snel genoeg, want natuurlijk kende ik de standaardtaal wel, maar alleen passief. Nu moest ik hem ook actief gaan gebruiken. De juffrouw verstond haar vak want ze wist me al snel op mijn gemak te stellen en al gauw kon ik aardig meekomen geloof ik. Na de herfstvakantie wilde ik een bos dahlia’s voor haar meebrengen. Helaas waren meer kinderen op dat idee gekomen en kwam mijn bos bij een heleboel andere in de vensterbank te staan.
Haren plukken
In klas 2 en 3 had ik juffrouw Blumenthal. Juffrouw Blumenthal (ik denk dat je haar naam zo spelde) maakte indruk door haar bizarre gewoonte, ’s morgens onder Bijbelse geschiedenis. Ze zat dan op een soort troon, een beetje verheven boven de klas. Ze had grijs haar dat kennelijk uitviel want op jaar vest of jurk lagen vaak haren. Iedere leerling in de klas kreeg een beurt voor het ‘haren plukken’. Je moest dan achter op de troon staan en de haren zachtjes zonder haar in haar verhaal te storen van haar vest plukken en in een mandje doen. Ik zag er nogal tegenop om dat te moeten doen. Maar mijn beurt kwam onherroepelijk nader. Thuis vonden ze het geloof ik ook een wat vreemde zaak, maar kennelijk was dit al sinds jaar en dag gewoonte van de juf want iedereen vond dat je het spel maar gewoon mee moest spelen. En zo plukte ik dus ook een ochtend haren van de juf.
In klas 4 kreeg ik voor het eerst een meester. Meesters had je in de hogere jaren. Meester Itterson was een begrip, ook bij ons thuis. Streng maar rechtvaardig zoals het een ouderwetse schoolmeester betaamt. Je leerde er goed bij.
Dat was anders bij meester Nentjes in klas 5. Die kwam van Urk en men vertelde dat ze thuis een viszaak hadden. Dat kon best kloppen want zijn kleren stonken in de klas nog naar deze lekkere dieren. Bij deze meester was het niet fijn; hij had er totaal de wind niet onder en ik meen dat hij ook min of meer weggepest is. Toch heb ik wel heel wat gedaan bij hem, gezien de vele volle schriften die ik nog bezit uit die tijd.
Hoofd der school was meester Renema. Ook een begrip in de buurt en in Hoogeveen. Hij zat in de Tweede Wereldoorlog in het verzet maar daar wisten wij als leerlingen niets van. Iedereen sprak met respect over hem, bij ons thuis ook, dat weet ik nog wel. Hij was in mijn herinnering een vaderlijke figuur, gekleed in pak met vest. Ook iemand uit een wereld, die toen de mijne niet was. Van hem hadden we les in de zesde klas.
In de pauze en de middagpauze -waarin we natuurlijk op school overbleven- werd er door de jongens gevoetbald. Ik werd altijd als laatste gekozen en vond het –ook toen al- maar een dom spelletje. Maar dat kwam waarschijnlijk vooral doordat ik er geen talent voor had. Ik vond er niets aan. Maar er waren seizoenen voor elk kinderspel en zo werd er in de herfst geknikkerd. Dat vond ik al leuker, al verloor ik wel vaak. Ik bezit nog steeds een aantal mooie glazen knikkers en ook aardewerken exemplaren. Een een paar grote ‘kujen’, van die glazen stuiters.
Voor het eten tussen de middag kreeg ik een broodbuul mee: een linnen zakje met brood en 's zomers misschien een paar radijsjes of zo. Ik was geen gemakkelijke eter. Thuis al niet maar op school vond ik het helemaal een kwelling. Dan had je zoete stroop op brood. Thuis ging dat nog wel, vond ik het soms zelfs wel lekker. Maar meegenomen in de broodbuul droogde de stroop aan de randen in en dan werd het hard. Of jam die tussen je vingers door sijpelde als je de boterham at. Kaas die zweette en uitgedroogde en omgekrulde randjes kreeg. Dan griezelde ik ervan.
Wel lekker vond ik kaantjes en smolt. Smolt is gesmolten reuzel met kaantjes en zout. Nu uiterst ongezond natuurlijk (verzadigd vet, zout!), maar toen kon ik wel wat calorieën gebruiken dus was het nog goed voor me ook. Maar het was er lang niet altijd. Heerlijk. Als dat er was, at ik een boterham extra. Dat was wel nodig, want ik was eigenlijk een beetje onder het 'normale' gewicht, de eerste jaren op school. Dat kwam door mijn "kieskauwen", zoals moeder het noemde. Kauwen op je kiezen maar niet op voedsel betekent dat.
Zoethout en zwart-wit poeder
Na schooltijd mochten we wel eens wat kopen bij het winkeltje van Line Neutel. Die verkocht bij voorbeeld zwart-wit poeder in van die kleine cellofaan zakjes en zoethout stokjes. Zoethout is een wortel, die gebruikt wordt als grondstof voor drop. Je kunt erop kauwen en dan komt er een typische smaak vrij: zoet, bitter, droppig. Hoe mee speeksel, hoe meer smaak. (Tegenwoordig zetten mensen er thee van. Het is zeer slecht voor je (te hoge) bloeddruk, dus ik neem het niet meer, hoewel ik het lekker vind.) Voor deze aankopen kreeg ik dan een stuiver of zo mee van moeder. Buurmeisje en ik hebben ook een tijdje een jongen meegenomen onderweg; die mocht met ons meelopen. Dat had de moeder ons gevraagd. Wij vonden het vooruitzicht om altijd iemand op sleeptouw te hebben eerst niet zo leuk, maar later was het niet zo erg, want vrijdags kregen we dan van de moeder van de jongen als beloning een dubbeltje en daarvoor konden we bij het winkeltje aan de Coevorderstraat een ijsje kopen. Een zoet ijsje met chemische kleurtjes aan een houten stokje. We keken dus altijd uit naar de vrijdagmiddag. IJs, dat was een traktatie, ook al was het maar een kleintje aan een stokje. Dat stokje smaakte smerig als je het ijs er schoon af likte. Maar weggooien met ijs er nog aan deed je ook niet...
Van de dagelijkse wandelingen naar school, we waren toch wel ruim een half uur onderweg, herinner ik me vooral de extremen. ’s Zomer, was het soms zo heet dat de teer in het Schooldijkje smolt. Wij kregen het aan de schoenen, niet helemaal toevallig natuurlijk want je wilt daar als kind wel eens met je schoen een afdruk in proberen te maken. Moe was daar niet blij mee uiteraard. En ’s winters lagen de sloten langs het dijkje soms dicht gesneeuwd en gestoven. Dan was het spannend om op de dikke laag sneeuw te lopen, en het hield… tot je er aan je middel in zakte. Als je pech had, was het daaronder nog water in plaats van ijs. Als er ijs lag, konden we een kortere weg nemen over de bevroren wijken.
Schoolreisjes
Schoolreisjes gingen niet ver weg. De bus stond dan op de Coevorderstraatweg en dat was van school af toch wel een kwartier lopen. Erg was dan dat wij daar al langs gekomen waren en dan het stuk weer terug moesten lopen met de klas. Moeder had speciaal voor deze reisjes een kartonnen koffertje voor mij gekocht. Het was blauw en leek van linnen maar dat was alleen maar de opdruk. Het was karton. Er zat een koperkleurig slotje op. Het koffertje werd bewaard bovenop het kabinet. Als het zo ver was, werd het te voorschijn gehaald, afgestoft en gevuld met brood en iets lekkers voor onderweg. Dat zullen een paar snoepjes geweest zijn of een rol King of Red Band. Een banaan, ja die wilde ik nog wel eten. Dus die gaf moeder dan ook mee. Voor het drinken nam de leiding een melkbus of twee met water mee, voor in de bus. Een paar flessen Ranja en dan werd ter plaatse de limonade gemaakt. Iedereen had een bekertje of kopje mee genomen.
Een van de dingen die ik fijn vond op school was opstellen schrijven. Op een gegeven moment heb ik een aantal weken lang een vervolgverhaal gemaakt met eigen fantasieën over de oorlog, naar aanleiding van de boeken die ik over dat onderwerp graag las. ‘Reis door de nacht’ (Anne de Vries) en ‘Engelandvaarders’(K. Norel). De meester vond het eerst maar vreemd, maar hij vond het toch goed dat ik er een soort feuilleton van maakte.
Ik kon wel goed leren. Nederlandse taal lag mij ook toen al goed. Over alle rapporten heb ik daarvoor nooit lager dan drie keer een zeven gehaald, negen keer een acht en bij meester Iterson zelfs drie keer een negen. Dat was de meester waar ik de beste herinneringen aan heb, en niet alleen om die hoge cijfers. ’t Was eerder andersom denk ik. Omdat ik me senang voelde bij deze meester, deed ik het goed. Voor lezen kreeg ik nooit minder dan een acht. Op de andere vakken scoorde ik ‘normalere’ cijfers, meer gemiddeld. Voor vaderlandse geschiedenis, aardrijkskunde en kennis der natuur haalde ik ook wel eens een zes. Ik vond het allemaal leuke vakken. Ik had een brede interesse en genoot ervan hoe die ouderwets degelijke schoolmeesters verhalen konden vertellen.
mijn rapporten
Alleen netjes schrijven had geen prioriteit bij mij. In de schriftjes staan om de zoveel pagina’s opmerkingen als Netter! Slordig! En zelfs een keer Schrijf dit zootje maar eens netjes over. Waarbij de onderwijzer zelf zichtbaar had zitten twijfelen tussen zoodje en zootje. Tja. Spelling is moeilijk.
netjes schrijven was geen sterk punt
De Bevrijdingsdag 1960 werd natuurlijk uitgebreid gevierd. Vijftien jaar was de oorlog voorbij. Als je in aanmerking neemt dat de herdenking tegenwoordig nog springlevend is, dan waren de herinneringen in 1960 eigenlijk allemaal nog redelijk vers. We maakten op school in de zesde klas een Bevrijdingsschrift. We plakten er kaartjes, teksten, invullesjes en gedichten in. Gemaakt op een dupliceermachine die van dat blauwe schrift produceerde. We maakten tekeningen, een tijdbalk, enz.
Op de dag zelf ging ik verkleed naar school. Ik liep in een blauwe overal, dat deden de leden van de Binnenlandse Strijdkrachten destijds op 5 mei 1945 ook, had ik gelezen. Om de arm had mijn moeder een band gemaakt waarop de letters B.S. stonden en moeder had verder versieringen gemaakt van vooral oranje crêpepapier. Er is een foto van mij (hieronder te zien), staande in mijn tuintje, in vol ornaat. Daarnaast ik in dezelfde uitmonstering op het schoolplein aan het Noord, met op de achtergrond het meestershuis waar de hoofdmeester J. Renema woonde.
Als een meester of juf ziek was, dan was dat een onverwacht cadeautje. Een vrije dag waar je niet op gerekend hebt is veel leuker dan een geplande. Maar we werden niet zomaar naar huis gestuurd. Soms werd gewoon de tussendeur open gezet, en hield de meester of juf van het lokaal naast het onze ‘gewoon’ twee klassen onder zijn of haar hoede. Je werd dan aan het werk gezet met saai rekenwerk of iets wat voor de leerling veel werk was maar voor de meester snel na te kijken was of je je er niet met een Jantje-van Leiden had afgemaakt. Maar soms werd je dus naar huis gestuurd, maar dan ook wel met een paar van die velletjes vol gedrukt met grijze rekensommen. Nou, dat was niet mijn hobby, maar ik maakte het altijd gewetensvol; daar zorgde mijn moeder ook wel voor. In de opvoeding thuis kregen we dat wel mee: het is een voorrecht dat je naar school mag en dan wordt er gewoon van je verwacht dat je je uiterste best doet. Klaar.
Later toen ik naar de Mulo ging, was ik me dat nog meer bewust: ik was het enige kind als nakomertje, dat mocht ‘doorleren’. Mijn beide zussen en broer was dat niet echt gegeven, hoewel mijn broer een beroepsopleiding tot huisschilder volgde. Maar een theoretische opleiding was iets bijzonders in onze kring; ook uit de zesde klas gingen maar twee jongens onder wie ik naar de Mulo en enkele meisjes naar de HBS.
op schoolreis in Urk