Lezertje
Een lezertje was ik altijd al. In ons gezin werd ook veel gelezen. Achteraf denk ik wel eens dat ik erg geboft heb met het gezin waarin ik mocht opgroeien, want hoewel het een eenvoudig milieu was, - mijn ouders hadden geen van beiden meer dan lager onderwijs genoten, waren er altijd wel boeken. Eerst las ik wat er voorhanden was: een paar oude boekjes waaronder een uit elkaar liggend exemplaar van Pietje Bel; van de zondagsschool kreeg ik boekjes met kerst en zelfs van de Postspaarbank –waar ik elke week een klein bedragje spaarde via de school- kreeg je elke week een paar bladen tot het boekje compleet was. Ik kreeg boeken op mijn verjaardag en ik haalde later ook boeken van de bibliotheek. Eerst was dat van een particuliere bibliotheek op Noordscheschut, net tegenover de sluis. Daar fietste ik elke week heen en kwam weer met een paar nieuwe boeken thuis. De mevrouw van het bibliotheekje kende mij al snel en wist wat ik zocht. Oorlogsboeken, boeken over geschiedenis, maar ook de boeken van J. Nowee over Arendsoog en Witte Veder gingen erin als koek. Uit die reeks kreeg ik er ook een paar op de verjaardag en daar was ik heel zuinig op. Trouwens zuinig was ik op alle boeken. Ik bezit de meeste uit mijn jeugd nog en de verzameling is natuurlijk enorm gegroeid. Ik denk dat ik nu zo’n veertig, vijftig strekkende meter bezit. Ik koop nu voornamelijk e-boeken, omdat ik geen ruimte meer heb voor fysieke boeken…
Een andere reeks die ik verslond, was die van de Kameleon, over Hielke en Sietse Klinkhamer en Gerben. Ook daarvan verzamelde ik er een aantal. Ik maakte kennis met het betere genre jeugdboeken door hoorspelen op de radio. Zo luisterden we naar het spannende "Lawines razen", en daarvan kreeg ik later het boek. Het was ‘het’ kinderboek van 1954, geschreven door An Rutgers van der Loeff-Basenau. Zo kwam ik meer titels op het spoor.
Oorlogsboeken en historische verhalen was ik ook verzot op. Snuf de hond, van Piet Prins (Piet Jongeling), de boeken van K.(Klaas) Norel. Engelandvaarders las ik meerdere malen met rode oortjes. Net zo smulde ik van Scheepsmaat Woeltje, 1948 (trilogie met Stuurman Aart en Schipper Wessels). Wat was ik verguld toen ik op mijn verjaardag de dikke pil van alle boeken in één band van "De reis door de nacht" van Anne de Vries kreeg. De Duisternis in; De Storm steekt op; Ochtendgloren; en De Nieuwe Dag. Dagenlang was ik helemaal verzonken in zulke boeken. Ik las ze achter elkaar uit. En later herlas ik ze nog wel eens. Ook de al wat oudere boeken over de boerenoorlog in Zuid-Afrika van L. Penning las ik graag. "De leeuw van Modderspruit, De held van Spionkop en De overwinnaar van Nooitgedacht".
Later haalde ik boeken uit de bibliotheek achter de kerk in Hollandscheveld. Dat was een ‘echte’ bieb, ik meen een filiaal van die in Hoogeveen. Nog weer later haalde ik mijn boeken in Hoogeveen, in de bieb in de oude Beatrixstichting. Maar toen was ik het huis al lang uit. Langzamerhand kwam ik toen minder in de bieb, omdat ik zelf een vrij omvangrijke bibliotheek aan het opbouwen was. Daar in het oude gebouw van de Beatrixstichting haalde ik ook platen die ik thuis op een bandrecorder overnam. Op die manier heb ik een flinke muziekverzameling opgebouwd, van klassieke muziek tot klassieke en wat modernere jazz, van country tot easy listening, maar ook wel wat rock en blues.
Innerlijke beschaving
Mijn vader en moeder lazen beiden vrij veel. Ik denk dat, als mijn moeder in een andere tijd was geboren en (dus) meer kansen had gekregen, zij wel meer dan lager onderwijs had kunnen volgen. Ze had een zekere innerlijke beschaving, zo zei een latere klasgenoot van de Kweekschool over haar. Ik denk dat hij dat goed geobserveerd had. Mijn moeder was zelden of nooit boos en hoefde zelden haar stem te verheffen tegen mij of de anderen. Ze stuurde ons kinderen met de ogen. Niet dat ik zo braaf was, maar ik liet het gewoon uit mijn hoofd om iets te doen wat moeder niet zou willen. Vader was overdag altijd weg naar het werk, dus de opvoeding is eigenlijk helemaal door haar gebeurd.
De Bullebak
Daar stond tegenover dat ik een eigenlijk heel vrije opvoeding heb gehad. Zelden werd er mij als kind expliciet iets verboden. Ja, bij het water komen, dat mocht absoluut niet. Daarvoor gebruikte moeder een beeld dat in onze streken vaker gebruikt werd, namelijk dat van de Bullebak. De Bullebak huisde in de sloot en in de vaart. Als je te dicht bij kwam, greep hij je en was je verloren. Ze kon dat kennelijk zo beeldend vertellen dat als kinderen wij geloofden in de Bullebak. Veel later kwamen mijn vrouw en ik met onze dochter toen die nog kind was bij de bakker in Zwiep. Die heeft een soort themapark in het klein aangelegd over Achterhoekse sagen, vooral over de Witte Wieven. Daar op het terrein is ook een kuil met water waar een bord bij staat dat daar de Bullebak in woont. Aanleiding voor ons om het verhaal van de Bullebak door te geven aan de volgende generatie. (* In 2015 is er geloof ik maar weinig meer over van alle gekkigheden op dat terrein; de bakkerij heeft een nieuwe eigenaar, die er niet zo mee bezig is, denk ik. )
Maar verder mochten we veel als kinderen. Ik kan me één keer herinneren dat mijn moeder en daarom ook mijn vader boos was op mij als kind. Het was voorjaar/ zomer, we speelden nog tot laat buiten en ik had niet gehoord ze me riepen om binnen te komen. Ik kwam dus veel te laat binnen. Ze dachten dat ik het met opzet had gedaan, dat ik ze negeerde, en dat vond ik nog het ergste. Ik had ze echt niet gehoord. Dat ze me niet vertrouwden, zo voelde het toen even. Gelukkig was dat zo’n zeldzaamheid dat ik het me nu nog voor de geest kan roepen.