Vroege jeugd en kinderjaren - Wormpies in de hemerties

Hits: 66418

Artikelindex

 

 

Wormpies

Het oogsten van radijsjes en gele raapjes ( ‘knollen’) was weer heel leuk. Het kind in mij verwonderde zich erover hoe in die vochtige zwarte grond een vruchtje kon groeien dat zulke fijne witte en paars-rode kleuren kon hebben als een radijsje. Ik genoot, en dan had ik ze nog niet eens geproefd. Jammer was wel dat er vaak wormpjes in zaten. Hoewel mijn vader niet zuinig was met bestrijdingsmiddelen, moest je toch elk radijsje controleren. Mijn moeder gooide een ‘aangestoken’ radijs al snel weg maar ik vond een paar bruine gangetjes niet zo’n probleem. Daar kon je toch omheen eten of het wegsnijden? Toch zonde om dan de hele radijs weg te gooien? Ook de kleine gele rupsjes in de wilde frambozen (hemerties) die achter in de slootwal groeiden vond ik niet griezelig of zo. Alles wat je zo kunt plukken en eten, ik genoot ervan. En dan moet je maar niet te krek kijken. 

Het drukst was, na het voorjaar, de nazomer en het najaar want dan moest alles van het land. De sperziebonen werden geweckt, gedroogd aan slingers of in het zout ingelegd in de Keulse pot. Hele middagen zat je dan te draaien aan de slinger van het tafelmolentje. Mijn zus deed op haar schaarse vrije dagen ook veel thuis. Er was heel wat nodig in een gezin van zes personen. In de winter waren er alleen de groenten van het seizoen, dat wil zeggen, de groenten die je zelf kon conserveren. Groente kopen deden we weinig. 

Zo’n bonenmolentje was een gietijzeren geval met twee gaten aan de voorkant waar de bonen in konden en daarachter een draaischijf met messen die je met een slinger rond moest draaien. Vandaar dat het een molentje heette. 

Draaien aan het molentje

De een draaien, de ander boontjes insteken in de twee gaten die daarvoor bedoeld waren. Het molentje zat aan de keukentafel geklemd of als het mooi weer was buiten aan een plank boven de wasteil. We ‘maalden’ wel een grote wasteil vol. Het werd een sport om te proberen steeds de twee gaten gevuld te houden, zodat de draaier constant kon doordraaien. Maar dan moest je wel hard werken. En oppassen dat je je vinger niet in het gat stak. Dat dan ook nog. 

Voor het wecken moesten de bonen gepunt worden en moeder was er scherp op dat je geen boontjes met een bruin plekje of een rot stukje doorliet want dat kon betekenen dat het weckproces niet lukte. Dan ging de fles na het koken open en moest die binnen een dag of zo opgemaakt worden. En daar deed je al het werk niet voor. Wecken deed mijn moeder met veel spullen uit de tuin. Ook gesneden en gezouten sperziebonen gingen in de weck en ook andijvie. Een diepvries bestond niet, althans niet bij ons.  Tientallen potten geweckte andijvie stonden er in de kelder tegen de winter. Ook andijvie werd zorgvuldig gecontroleerd op mankementen en gewassen en nog eens gewassen en nog eens tot er geen zandkorreltje meer op de bodem van de teil lag na de laatste keer wassen. Het kostte allemaal enorm veel tijd en energie. 

 

Voedsel en waardering

De bruine bonen bleven op de stam op het land staan tot de plant helemaal dood was. Of ze werden op een stuk kippengaas gelegd om te drogen. Ze kleurden dan helder licht gelig met soms mooie rode adertjes erdoor. En ze kraakten en ritselden dan zo lekker. 

Als het dan op een zaterdag mooi droog weer was, werden ze geoogst. De struiken uit de grond trekken, alle bonen eraf trekken en in een mand gooien. Deels werden de bonen ‘gedorst’ maar deels ook in de schil bewaard op zolder. 

Als ik eraan denk hoeveel tijd we toen besteedden aan ons voedsel en hoe gemakkelijk we het tegenwoordig daarmee hebben, dan denk ik wel eens dat mensen weer eens wat meer tijd aan het zorgen voor voedsel zouden moeten besteden. Dat zou voor onze waardering voor eerlijk vers voedsel veel goed kunnen doen. Wij stonden toen heel dicht bij het voedsel, je was ervoor afhankelijk geweest van het weer en had er heel veel werk in gestopt, en mede daarom werd er nauwelijks iets verspild. Als je er zoveel moeite in hebt zitten, gooi je het niet weg en waardeer je het veel meer. Er werd toch al weinig of geen voedsel weggegooid. Er werd niet gerefereerd aan de oorlog, toen mensen in Nederland echt honger leden, maar ik voelde wel dat mijn ouders dat uitstraalden: voedsel gooi je niet weg. Punt. Bij mijn vrouw thuis was dat hetzelfde en ook nu wordt er bij ons thuis praktisch geen voedsel weggegooid. 

Gedroogde boontjes

In het achterhuis stond een ladder, die toegang gaf tot de zolder, waar net als in de kelder etenswaren werden bewaard. Daar hingen de strengen aangeregen ‘dubbelwit’, dat waren sperzieboontjes (angerijgde boonn heetten die, met een zwak vervoegd werkwoord). ’s Zomers zaten we met naald en draad bonen aan te rijgen, die in de zon gedroogd werden tot ze helemaal ineengeschrompeld waren en keihard. Niet om aan te zien eigenlijk. Eerst waren ze nog droog-groen, maar aan het eind van de winter waren ze bruin. Ook deze boontjes hadden een speciale geur, heel zwaar. Ze waren heel goed te bewaren op die manier. Bij koud en vochtig weer hingen de strengen bonen ook wel binnen te drogen, boven het fornuis of aan de kachelpijp. Of zelfs in de oven.  Moeder klaagde dan wel, want als de boontjes niet snel genoeg droogden gingen ze schimmelen en was al het werk voor niets geweest.  ’s Winters werden de droge harde boontjes dan van de draad gehaald, lang in water geweekt en vervolgens bereid. Het was geen licht verteerbaar voedsel, maar ik vond het wel heel smakelijk. Ook op het bord zat de zware zoete geur nog aan de rimpelige boontjes. 

Ook lagen er op zolder gedroogde appels en niet te vergeten de bruine bonen. Die werden deels in de schil bewaard als ze buiten niet gedroogd konden worden. Later moest je die dan doppen om ze te kunnen eten. Dat was niet zo’n fijn werk vond ik, want de droge schillen waren hard en scherp. Bij ons thuis verbouwden ze veel bruine bonen want we waren allemaal dol op de bonensoep die mijn moeder altijd ’s zaterdags kookte voor de zondag. Een verse worst erin en de tweede dag pas eten. Dan is de soep het lekkerst. Ik hoopte ’s zondags altijd dat er wat soep overbleef, dan kreeg ik die ’s maandags nog wel eens. Nog dikker en nog lekkerder. 

Na de soep was er dan elke zondag de vanillepudding. Ook die kookte mijn moeder zaterdags. Het hele huis rook dan naar vanille. De volle kom werd in de kelder gezet om te koelen en op te stijven. Zondag stond er dan een flesje Tova op tafel, dat was een in-zoete aardbeiensaus. Ik vond het op de pudding wel lekker. Tot mijn verbazing blijkt het merk nog te koop, nu eigendom van Hero. 

 

 

naar boven