Kruid en onkruid
In de zomer was er veel werk in de tuin. Als het droog was moest je water uit de sloot geven. Moest je oppassen dat er geen eendenkroos meekwam. Later kregen we een tuinslang op de waterleiding en werd het ‘begieten’ een stuk gemakkelijker. Er moest gewied worden en geschoffeld tussen de bonen en de aardappels. De kunst was om vlak langs de plantjes te schoffelen zodat je die net niet raakte maar wel alle onkruid. Soms ging dat natuurlijk mis, en kreeg je opmerkingen want vader kon zo zien dat er een plant in de rij miste. Het onkruid dat te dicht op de plantjes stond, moest je met de hand wieden. Regels bietjes en bedjes radijs en zo moesten toch al met de hand gewied worden. Op de knieën zittend trok je heel voorzichtig het onkruid weg. Dat was precisiewerk want de bieten- of spinazieplantjes mochten niet loskomen anders zouden ze verdrogen. Uren lag je zo op je knieën te wieden. Als het mooi weer was, vond ik het niet eens vervelend werk. Zeker als de zon scheen genoot ik ervan.
Melde en knoppiesgoed
Als de aardappels groot waren, moesten we melde trekken. Melde is een hoge plant die sterk uitzaait als je hem niet op tijd opruimt. Melde opruimen vond ik wel leuk: de plant was tussen de aardappels zo hoog dat je nauwelijks hoefde te bukken, en als je tussen de aardappels liep, wat anders natuurlijk absoluut niet mocht, dan rook dat lekker. Niet alleen de bloemen van de aardappel geuren heerlijk, maar het blad (van sommige soorten?) rook ook lekker, vond ik. Ook moesten we soms tussen de aardappels op jacht naar coloradokevers. Dat vond ik niet zo leuk. Het doodtrappen van de kevers en larven liet ik graag aan een ander.
Knoppiesgoed was irritant, het groeide overal tussen en met schoffelen kreeg je het bijna niet weg. Je moest er echt met de hand bij. Het ergste was de kweek. Die moest je al voordat er gepoot en gezaaid werd verwijderen. Later lukte dat niet meer. Dan zat het overal tussen gegroeid. Met de mest- of spitvork zeefde ik de grond en gooide de kweek op een hoop om te verbranden. Elk wit stukje wortel dat je over het hoofd zag, liep weer uit als de bonen en aardappels groot werden en vormde al snel weer een hele bos als je niet uitkeek. Voor kweek waren we beducht.
Voortuin
In de tuin voor het huis stond een grote kastanjeboom. Daarvoor had er een appelboom gestaan, maar dat was voor mijn tijd. Er was een gazon en een paar borders. In het gazon stonden wat krokussen en in de borders in het voorjaar een pol narcissen, en verder duizendschonen en dergelijke sterke boerenbloemen, waarvan we vaak de naam niet eens kenden. Zo hadden we een prachtige trollius zonder de naam ooit te weten. Van die dikke dotterbloemen lijken het wel, maar dan hoger. Ik denk dat wij ze aanzagen voor een soort van ‘tamme boterbloemen’. Maar ook eenjarigen als goudsbloemen, asters, en zo. Ik heb eens van een stekkie van de fuk-fuk-fuchsia een grote plant gekweekt en die stond in de schaduw net achter de heg. Die bloeide dat het een lust was en ik was er terecht trots op dat ik die had opgekweekt uit een enkel stekje.
Voor langs de weg stond een ligusterhaag. Toen ik groter was, mocht ik die knippen. Ehh, moest ik die knippen. Ik weet nog dat ik de grote bol aan het eind bij de sloot eerst heb laten uitbloeien. De bloemen vond ik te mooi om af te knippen en vooral de geur vond ik zo heerlijk, die is voor mij zo verbonden geraakt aan de zomer en aan een onbezorgde jeugd. Als ik nu op een camping of in een Frans of Italiaans dorp langs een liguster loop dan ruik ik hem al op afstand en kan ik niet laten een trosje bloemen te plukken en mee te nemen op mijn wandeling en er zo nu en dan even aan te ruiken. De zomers van vroeger zijn dan even terug.
Oogst
Als ik in de vroege zomer mocht zorgen voor het dagelijkse maaltje nieuwe aardappels genoot ik. Die geur van jonge aardappels zo uit de grond, het is een van de lekkerste geuren die ik ken. Net als jonge worteltjes, die ruiken ook heel lekker maar niet zoals vroege aardappeltjes. De aardappels deed ik in een zinken emmer, water erop en dan stampen met een oude klomp. Dan was het grootste deel van het vel er al af. De rest moest ik met een mesje eraf schrappen. Dat was een viezig karweitje: de velletjes kleefden om je vinger, je kreeg er heel bruine vingers van, maar ook hier: het rook wel weer lekker! Een beetje prikkelend in je neus.
Rotte aardappel
Later in het seizoen gaan aardappels wat muffig ruiken als je ze rooit. Dat is niet lekker. We waren wat groenten en aardappels betreft vrijwel het hele jaar zelfvoorzienend. De aardappels werden in de herfst gerooid of gekrabd en in een schepelsmand gestort om te meten hoe de oogst was. Dan werden ze voorlopig aan een hoop op het land gestort met aardappelranken eroverheen en wat zand. Tegen dat de eerste stevige vorst kwam, moesten de aardappels natuurlijk van het land en dan werden ze in de kelder onder de slaapkamer gestouwd. Moeder belegde dan het achterhuis en het voorhuis met oude kleden en dan brachten mijn vader en mijn broer, later ik ook, de aardappels van het land in de kelder. Ik moest ’s winters wel in die kelder duiken om voor een paar dagen aardappels ‘boven water’ te halen. Ik paste goed door het kleine luik. Dat vond ik geen fijn werk. Zo lekker ik jonge aardappels vind ruiken, zo vies vind ik de geur van een aardappelkelder in de winter. Als je pech had, greep je dan in het halfduister in een rotte aardappel. Erger stank is er nauwelijks denk ik. Zelfs als je je handen daarna drie keer had gewassen, stonken ze nog. Ik gruwde ook van het gevoel, als je in zo’n natte rotte aardappel greep.