Vroege jeugd en kinderjaren - Helpen op het land en mien tuuntie

Hits: 67688

Artikelindex

 

Helpen op het land

Helpen op het land moest je als kind al vrij vroeg, maar dat vond ik geen straf. Integendeel. In het voorjaar werd het land door een bevriende buur met een ploegapparaat gescheurd en gekeerd. Zo’n ploegapparaat zagen mijn vrouw en ik enkele jaren geleden nog wel op het platteland in China en Vietnam. Een motor op twee wielen en een groot stuur waarachter je kunt lopen. Het ding maakte een ongelooflijke herrie maar het werkte vrij goed. Toen ik heel klein was, werd het ploegen nog met een paard voor de ploeg gedaan, door een boer uit de buurt. Die kwam met zo’n enorme ‘Belg’ het erf op. Was ook een belevenis.  Maar daarna begon het werk pas. De grove kluiten moesten worden fijn geharkt om de aardappels te kunnen poten. Dat ging helemaal met de hand. En dat was best zwaar werk. In de schuur had mijn vader kistjes met poters, pootaardappels,  voorgetrokken, zodat er mooie stevige blauw-paarse kiemen aan zaten. Overdag moesten die bakjes buiten, en ’s nachts weer naar binnen, om ze af te harden en niet te laten bevriezen. Die aardappels moest je stuk voor stuk met de hand in het pootgat zetten met de beste kiemen naar boven. Voor iedere aardappel door de knieën. De aardappels voor de latere oogst kon je gewoon staande in het gaatje mikken. Zand erover en de volgende voorde. Een lijntje uitzetten, met de spade kuiltjes maken op de juiste afstand. Met het zand van het nieuwe kuiltje vulde je het gat van de net gepote aardappels. 

Ik vond het fijn werk. Maar nog mooier vond ik het aanleggen van de moestuin. Elk jaar op een ander gedeelte om wisselteelt te bevorderen. Alleen de grote rabarberplanten en natuurlijk de bessenstruiken bleven op één plek staan. We hadden rode, witte, zwarte bessen en kruisbessen. 

Groen emaillen pannetje

Voor de tuinzaden moest de grond nog fijner geharkt worden. De ruimte deelde mijn vader in, in bedden. Al in de winter waren de tuinzaden besteld uit een catalogus van Zaadhandel Van der Wal in Hoogeveen. Ik vond het fijn om al die plaatjes in kleur te zien van alle groenten en bloemen die je kon bestellen.  In het voorjaar kwam er dan een pakketje met daarin de zakjes met zaden. Verrassing was altijd dat er een gratis pakje bloemenzaad in zat. Het intrigeerde me dat je met zo’n klein pakje met zakjes zaden een hele moestuin vol kon laten groeien met lekkere groenten. En soms ook nog wat bloemen. Het zaaien deed mijn vader zelf want dat kwam heel precies. Spinazie mocht ik wel eens zaaien, dat zijn grovere zaden. Maar bij voorbeeld worteltjes zaaien was een delicaat karwei. Worteltjeszaad is heel fijn. Je ziet het nauwelijks en met een beetje wind waait het weg als je niet oppast. Mijn vader had speciaal voor dit doel een oud groen emaillen pannetje en daarin deed hij wat scherp zand (rivierzand, noemden wij het) en daar doorheen werden de fijne zaadjes gemengd. Samen strooide mijn vader het dan in de langs een touw met de punt van de harkstok getrokken voorde. Je kon dan aan het gele zand zien waar je was geweest en bovendien werden de zaadjes goed over de hele lengte verdeeld. Als je te dicht zaaide, moest je later veel plantjes uittrekken en dat was zonde. Bij bietjes kon je nog wel eens een plantje verplanten naar een plaats waar het zaad was uitgebleven. We verbouwden verder snijbiet, sla, radijsjes, winter- en zomerwortels, prei, andijvie en rode en witte kool en boerenkool. Andijvie moest als het een beetje plant was, stuk voor stuk uitgeplant worden. Dat verbouwden we veel, want we vonden, althans ik vond het lekker en het kon ook goed geweckt worden. Dus voor de wintervoorraad was het een ideale groente. Een deel van de andijvie lieten we zo lang mogelijk op het land staan in de herfst, want vers is natuurlijk het lekkerst. En dan konden we nog even van de wintervoorraad afblijven.

Aanpoten en napoten

Toen ik een jaar of veertien was, besteedde ik een groot deel van mijn zomervakantie aan de tuin. En ik vond het –meestal-  leuk werk.  Behalve bonen poten, dat vond ik wat minder leuk. Het kwam precies: drie bonen in een gaatje of op de juiste onderlinge afstand als we ‘op regels’ pootten. Niet te diep, anders duurde het zo lang voor ze bovenkwamen. En niet te ondiep, want dan verdroogden ze of werden uit de aarde gepikt door vogels. Die pikten trouwens vaker aan de boogjes waarmee de bonen boven kwamen. Ze denken, zei mijn vader, dat zo’n boogje een wormpje is. Dat klopte wel, dacht ik, want met de bonen deden de vogels niks. Die bleven gewoon boven op de aarde liggen. Maar je moest er wel weer bij langs op je knieën om die bonen opnieuw te poten. Na een late nachtvorst moest je ‘napoten’. Net opgekomen sperziebonen zijn erg gevoelig voor nachtvorst. Of stukken waar de bonen niet opkwamen door te veel regen of droogte, ook die moest je napoten. 

Mien tuuntie

(kopje geleend van Ede Staal, zaliger)

Ik kreeg als lagere schoolkind al snel een stukje grond waar ik mijn eigen tuintje mocht inrichten.  Dat stukje grond was van mijn zus geweest die er ook een tuintje had. Op een gegeven moment ging zij voor de werkweek het huis uit, om te werken in de huishouding in Hoogeveen, waar ze dus intern was, en toen kreeg ik het stukje grond. Ik was er zeer verguld mee.  

Ik had er bloemen als goudsbloemen en gekroonde ganzenbloem. Toen wist ik niet dat die laatste plant zo heette en niemand bij ons thuis wist dat. Wij noemden de plant heel doeltreffend en efficiënt gèèln en wittn, omdat de bloem een geel hart heeft en naar buiten toe witte bloemblaadjes. Sommige waren helemaal geel. Toch noemde ik die ‘gele en witte’. Merkwaardig. Ze roken heel kruidig, vooral het zaad rook sterk, en dat klopt wel want tegenwoordig zet men thee van de bloemen en blaadjes. Dat kwam vroeger niet in ons hoofd op. Ik had altijd zo veel zaad en zo weinig grond dat ik ze bloemen veel te dicht zaaide. Dan moest ik ze weer uitdunnen om ze niet te sprietig te laten worden. 

In het najaar oogstte ik het zaad en droogde het en bewaarde het de hele winter. Later kreeg ik nog een stukje grond dat wat meer in de zon lag en had ik ook wat vaste planten en heel soms mocht ik, als ik met moeder naar de markt was, een paar plantjes kopen. Duizendschoon deed bij mij goed. Dat vond ik fijn want duizendschoon ruikt zo heerlijk zoet en kruidig! Het zaad is goed te verzamelen en het komt goed op. En goudsbloemen en akelei, en startpannechies, dat was Oost-Indische kers. Het ging eigenlijk altijd om planten die goed te vermeerderen en over te houden zijn met zaad. Geld om planten of bloemenzaad te kopen was er niet of het werd onzin gevonden om daaraan geld uit te geven. Ik was trots en voldaan als de planten groeiden en bloeiden en het goed deden. Het was spannend als na een week ongeveer de grond brak en de kiemplantjes begonnen te groeien. Je zou ieder kind dit soort geluk gunnen. Als het een droge schrale oostenwind was, begoot ik dagelijks de gezaaide bedden en regels. 

 

FOTO'S VAN MIJN TUINTJE(S) 

 

Hier sta ik uitgedost in feestkleren bij gelegenheid van de herdenking van de Bevrijding in 1960 in mijn tuintje dat ikzelf mocht onderhouden. Zie ook: "Mijn jaren op de lagere school" op deze site. Ik heb een overal aan en een band met 'BS' erop. Mijn vader had in de oorlog deel uitgemaakt van de BS , de Binnenlandse Strijdkrachten, een soort verzetsorganisatie die o.a. onderduikers hielp. In jeugdboeken had ik erover gelezen. Vandaar dat ik deze band om wilde. 

 Ik in de morellenboom om de zure vruchten te plukken

 

op de gevelde appelboom; op de achtergrond mijn tuintje;  mei 1961 

 

Perzikboom

Een enkele keer kochten we perziken op de markt. Ik vond het heerlijke vruchten. Wat zou het mooi zijn als ik die zelf kon telen, bedacht ik. Ik pootte dus een paar pitten in de aarde in een oude bloempot en uit de ene pit kwam inderdaad een mooie plant groeien, die in een paar jaar een echt boompje werd. Hij bloeide in het voorjaar met tere rose bloesem. Ik volgde het proces elke dag.  De bloemen bleken bevrucht want er kwamen vruchtbeginsels die langzaam uitgroeiden tot echte perziken. Helaas werden de vruchten in ons koude klimaat niet rijp. Ze bleven klein, groen en hard.  Ik had het kunnen weten natuurlijk. Maar het was een leuk experiment. 

 

ik, trots bij mijn jonge perzikboompje dat beschermd wordt door een oude wasketel zonder bodem 

 

   

Diverse foto's van mij in " mien tuuntie "

  

  vader in de voortuin, leunend tegen de dikke kastanje

 in de voortuin

 

 

 

naar boven