Buiten
Buiten spelen hoorde bij mijn kinderleven als eten en drinken. Naast ons woonde dubbele familie: mijn oom was een broer van mijn vader en mijn tante was een zus van mijn moeder. Vandaar dat in beide gezinnen dezelfde voornamen voorkwamen, zodat we in voorkomende gevallen altijd toevoegden: ‘XX van hiernaast’ (van iernoast). Mijn nichtje R was ongeveer even oud als ik en mijn neef B wat ouder. We speelden heel vaak met elkaar. Verder speelden we soms met kinderen van buren verderop. Maar ook alleen kon ik me goed vermaken. Achter de schuur was een flink stuk land waarop mijn ouders aardappels, groenten en fruit verbouwden. Ook naast de huizen was nog ruimte dus wij kinderen waren veel buiten. We deden spelletjes als knikkeren, hinkelen en verstoppertje, maar we verzonnen ook zelf spelletjes en eigenlijk hele ‘werelden’. Verstoppertje was vooral spannend als in het voor- en najaar je na het avondeten nog even buiten mocht spelen omdat het dan nog -of weer- licht was. Daar keken we de hele winter naar uit: nog even buiten spelen na het avondeten. In dat schemeruurtje was elk spelletje extra spannend.
Vissen
Vissen deden we ook. Immers, er was stromend water vlakbij waar wel vis in zat. Als kinderen deed je dat destijds niet met een echte hengel. Die was er niet. Mijn broer had later wel een echte bamboe hengel. Die ging ook wel verder weg om te vissen en om te ‘snoeken’. Als kind maakte je zelf een hengel met een zo veel mogelijk rechte stok uit het bos of van de elzen of wilgen die langs de sloot groeiden. Je knoopte er een draad van handgaren aan dat je van moeder had losgepraat. De dobber maakten we ook zelf. Een stukje kurk, plat afgesneden van een grote kurk. Daar doorheen een luciferstokje of een wat groter dun houtje als je ‘t kon vinden. Je werd vroeger vanzelf vindingrijk. Het enige wat we niet zelf konden maken was het haakje. Want met een kromme spijker wilde het vissen toch niet echt goed. Haakjes kon je voor een paar cent kopen bij voorbeeld bij de fietsenwinkel op de hoek van het Zwarte Dijkje in Noordscheschut.
Toen ik wat groter werd, mocht ik een echte hengel kopen. Met drie bamboestukken, verbonden door een twee buisjes, waardoor je de stukken in elkaar kon passen. Als draad echt nylon, een echte dobber en een paar haakjes om te kunnen variëren. Wat een feest was het om te kiezen uit de doos met dobbers! De ene nog kleuriger en vrolijker dan de andere.
Toen ik wat ouder werd, ging ik ook wel verder weg met de fiets. Toen het Krakeel gedempt was, moesten we dat ook wel natuurlijk. Ik ging alleen of samen met mijn buurjongen. We zaten wel eens langs de Hoogeveense vaart, maar nog liever aan het Linthorst Homankanaal. Daar was praktisch geen verkeer en kon je rustiger zitten. Vangen deed ik vaak niet eens zo veel, maar ik genoot alleen al van het zitten in het hoge gras aan de waterkant. Tenminste als het mooi zomerweer was. Ik was trouwens een typische mooiweervisser. De rust, het niets doen en toch het idee hebben dat je zinnig bezig was, ja, dat zat er toen al in…
Als we wat gevangen hadden, moest de vis schoon gemaakt worden. De schubben eraf, de kop en de ingewanden verwijderd. Daarvoor lag er achter het huis een aparte, daarvoor gereserveerde platte veldkei. Moeder wilde natuurlijk geen ‘stinkvis’ in huis en ik kon dat wel respecteren. Het was ook wel een gedoe, vooral die schubben spatten alle kanten op. De ingewanden werden opgegeten door de kat van de buren. Eenmaal gebakken leverde het visje (voorn of baars) voornamelijk teleurstelling op. De smaak was nogal eens gronderig en altijd zat er een grote hoeveelheid graat in, die je maar moeilijk verwijderd kreeg. Nee, het ging bij mij meer om het spel dan om de knikkers in het geval van vissen.
Spelen
Er was een zandbak, de buren hadden kippen die je kon voeren en een poes waarmee je kon spelen. We konden als kind overal mee spelen; we vonden overal wat en konden alles gebruiken. Een oude afgedankte kinderwagen, mijn nichtje en ik speelden er vadertje en moedertje mee. Later toen de bak helemaal afgetakeld was, heb ik zelf op het onderstel een nieuwe houten bak getimmerd van wat oud hout dat altijd wel ergens achter de schuur te vinden was. Ik spijkerde er een paar gekleurde blokjes op van een weggegooide pannenonderzetter die je kon verdraaien: de richtingaanwijzers, en had zo een eigen vrachtwagen waar ik mee door het aardappel- en bonenland scheurde en van alles ‘vervoerde’. Onkruid van het land halen, gerooide aardappels. Van een oud fietswiel maakten we een hoepel. Die moest je wel met de hand bewegen, want een stok bleef steeds steken tegen de bobbels van de spaken. Een tol kochten we maar de zweep maakten we natuurlijk zelf. Met een oude veter aan een stok ging het heel goed.
Op onze fiets maakten we aan het spatbord met wasknijpers een stuk stevig karton vast. Als je reed, ratelden de spaken langs het karton. De klank kon je variëren door verschillende soorten karton te gebruiken. En door de lengte van het stukje karton. Zo bootsten we een motor na waarmee we om het huis scheurden, zolang onze ouders er niet gek van werden en het voor een poosje verboden. Vooral in juni rond de TT in Assen reden we rond ons huis, ons identificerend met John Surtees. Deze coureur was ons idool, want in Assen won hij ‘altijd’. (Om precies te zijn zeven keer kampioen volgens Wikipedia).
Verboden werd ons overigens weinig of niets. We mochten veel, mijn buurkinderen en ik. Alleen bij het water moesten we wegblijven. Zo leerden we al spelenderwijs enorm veel, zo realiseer ik me nu. Niet allen jezelf vermaken met praktisch niets en daar toch heel voldaan en gelukkig mee zijn, maar ook werd je vindingrijk. Onze fantasie werd voortdurend geprikkeld. Roken net als de groten bijvoorbeeld, dat deden we al heel jong. We zochten in de vlierstruiken die overal op de erven stonden, een dood takje. Als je dat afpelde, hield je een stukje binnenste over. Dat was wit,rubberachtig, flexibel. Het leek met wat fantasie wel op een (dunne) sigaret. Daarmee liepen we dan tussen de lippen en aapten de gebaren van de volwassenen na. Gezonder ‘roken’ bestaat niet.
Radio
De radio was belangrijk. TV kwam bij ons pas vrij laat. Ik heb bij buren wel eens gekeken. Maar de radio was er altijd. In de oorlog had mijn vader de radio niet ingeleverd, maar verstopt onder de vloer. Hij speelde op accu's. Daar luisterden ze dus met het oor bij de vloer naar Radio Oranje in Londen. Klaar om het luik dicht te doen en de mat er weer over te gooien bij onraad. Spannende tijden toch.
De vroegste herinneringen die ik aan de radio heb, zijn van "Kleutertje luister" o.l.v. Herman Broekhuizen en Lily Petersen. Later luisterden we naar Snip en Snap en andere zaterdagavondshows, en vooral hoorspelen vond ik fantastisch: Paul Vlaanderen en het Margo-mysterie. Ik bleef ervoor thuis en kwam ervoor naar binnen. 's Morgens vond ik de waterstanden intrigerend. Ik begreep er niets van maar de sonore stem die in een gedragen ritme de plaatsen en standen oplepelde vond ik boeiend. "Eefde beneden de sluis". Toen ik mijn vrouw leerde kennen, zag ik in Eefde wat dat betekende.
We luisterden niet zomaar overal naar. De NCRV natuurlijk, dat was per definitie goed, de AVRO kon er ook mee door, de KRO als het maar geen mis of anders herkenbare Roomse stof was. En de VARA werd ook zeer kritisch beluisterd: als de Vara-haan kraaide werd die meteen weggedraaid.
Dan waren er de politieke commentatoren. Er werd bij ons goed naar geluisterd. Daarvandaan heb ik misschien wel mijn politieke belangstelling meegekregen. Henk Neumann hoorde ik zelf wel graag. In ons gezin was Prof. mr. dr. I.A.Diepenhorst geliefd. Alleen al om zijn stem zat ik geboeid te luisteren. Dat gold ook voor 's zondagsmiddags: mr. G.B.J. Hilterman met zijn "De toestand in de wereld" werd nooit gemist en daar werd niet doorheen gepraat. De bronzen stem die naar mijn idee eigenlijk altijd sombere berichten had, intrigeerde mij. De manier waarop Hilterman het bewonderend had over Charles de Gaulle en hoe hij die naam uitsprak! Prachtig. Maar ach, ook dr. Fop I. Brouwer over de natuur, de vrolijke piano van de ochtendgymnastiek, allemaal waardevolle herinneringen. Van de Vara mocht wel het programma van Ate Doornbosch: "Onder de groene linde" over volksverhalen en volksliedjes. Met 37 jaar is dat een van de langst bestaande programma's geweest (tot 1994).