Vroege jeugd en kinderjaren - 't Huussie en de kniepliende

Hits: 66402

Artikelindex

 

 

‘t Huusie

In het achterhuis was een deur waarachter het toilet was, ‘t huusie. Dat was heel in het begin van mijn herinneringen nog een houten bank met een gat erin dat afgesloten werd met een houten deksel. Eronder stond een soort ton, waarin de excrementen werden opgevangen. Om de zoveel tijd werd die ton geleegd op de mestvaalt achter de schuur. Maar in het voorjaar werden de rabarberstruiken ermee verrast want rabarber groeit daar extra goed van. Verder was er een koudwaterkraan boven een gootsteen. Een pomp hebben we niet gehad in mijn tijd. Stromend water was er zolang ik me kan herinneren. 

Revolutionaire veranderingen

Al toen ik vrij jong was, kwamen er revolutionaire veranderingen in onze woonsituatie. Ik weet al niet anders of we hadden elektrisch licht. Maar de komst van het aardgas gaf pas echt de komst van een minder Spartaans leven dan daarvoor. En de komst van een toilet met waterspoeling en de installatie van een sceptic tank in de grond achter het huis was ook een enorme verbetering. Toch heb ik bij de volkstelling in begin jaren zeventig nog wel een huis bezocht achter Hollandscheveld, waar men geen elektriciteit had. Zelfs toen nog niet. 

Het aardgas maakte een gasgeiser mogelijk zodat we zomaar warm water uit de keukenkraan konden tappen. Een wonder! Verder timmerde mijn vader een soort brede plank naast het stenen aanrecht en daarop kwam een driepits gasfornuis. Eronder stond de ruisende gasmeter, waarop ik als kind gefascineerd keek naar de optellende cijfertjes. Het grote fornuis bleef nog lang in gebruik  voor de verwarming, maar werd met de jaren al minder gebruikt. Nu kon je immers a la minute vuur maken om op te koken, en je kon het vuur simpel regelen met een knop. Wat een luxe! Op het fornuis was dat regelen veel lastiger; al naar gelang waar de pan stond ging het sneller of langzamer. En je moest er constant bij in de buurt zijn om het vuur aan te houden. 

Mijn moeder moest er wel aan wennen, aan die nieuwigheden, maar al gauw waren het voorzieningen die, zoals ik zei, het leven wat minder Spartaans maakten en waar we heel blij mee waren. 

Teil

Als we vroeger op zaterdag gewassen moesten worden, dan mochten we zo nu en dan in de teil (als het heel koud was in de woonkamer bij de kachel) met een paar keteltjes warm water bij het koude. De wekelijkse wasbeurt was een hele onderneming. Maar wat een feest, zo gezellig onder het lamplicht bij de kachel poedelen. Daarna voelde je je helemaal rozig. 

Later bouwde mijn vader achter het huis eerst een portaal voor de klompen en om de kou beter buiten te houden, en nog weer later kwam daaraan vast gebouwd een uitbouw waarin een heuse betegelde douche werd aangelegd. Ook weer met een keur aan kleurige tegeltjes die net niet helemaal bij elkaar pasten.  Die werkte op de geiser die in de keuken boven het aanrecht hing. Dat daarmee nooit ongelukken zijn gebeurd, mag een groot wonder heten, want de geiser had geen afvoer naar buiten. We kregen een elektrische ventilator in het keukenraam die aangezet moest worden als je ging douchen, maar die ook wel eens vergeten werd. Het koolmonoxide en de waterdamp van de gasvlam kwamen dus voor een groot deel binnen terecht. Het vocht hing dan aan de dakbetimmering en de ramen waren kletsnat. Het is gelukkig altijd goed gegaan. 

Waterspoeling

De komst van het toilet met waterspoeling herinner ik me nog goed. Binnenshuis moest er verbouwd worden. Je moest dat aanvragen bij de gemeente en die eiste dat er voor het toilet nog weer een ruimte werd geschapen zodat de deur van het toilet niet meteen uitkwam in het achterhuis, dat toen al iets meer op een ‘keuken’ ging lijken en ook zo ging heten. Mijn vader vond het maar onzin, maar achteraf begrijp ik de eis wel. In de jaren na de oorlog kreeg men steeds meer oog voor hygiëne en dat was natuurlijk een goede zaak. 

Buiten waren de werkzaamheden nog veel ingrijpender want daar moest onder het pleintje achter het huis een enorme sceptic tank in de grond worden gegraven. Het toilet ging namelijk afwateren op de sloot naast ons huis, maar dat mocht natuurlijk niet rechtstreeks. Het afvalwater moest gezuiverd worden. Werd de ton daarvóór gewoon geleegd op de mestvaalt of op het land in het voorjaar vóór het ploegen, nu werden de hygiënische eisen binnen korte tijd een stuk strenger. 

Mijn vader was chauffeur bij een betonbedrijf, Bakker Beton, in Hoogeveen en hij kon dus via het bedrijf voordelig (neem ik aan)  aan een grote betonnen tank en de nodige buizen en leidingen komen. Alles werd uitgevoerd in eigen beheer met hulp van buren en familie. Ik weet nog dat het een enorme klus was voor de tank in het gat stond en alle leidingen erop waren aangesloten en het hele systeem werkte en goed afwaterde. Ons werden de nieuw regels scherp ingeprent: geen krantenpapier meer om je achterste af te vegen want dat verteerde niet en als het systeem verstopt zou raken zou dat een enorme hoop werk en ellende opleveren. Het is wel eens gebeurd dat men de tussenputjes open moest leggen om vandaar uit de leidingen door te prikken. 

In de schuur

Zolang ze met het karwei binnen en buiten bezig waren, en dat was niet in een paar dagen bekeken, konden we naar ’t huussie in de schuur. Daar hadden mijn vader en broer provisorisch een stukje afgeschoten met wat planken en schotten en daar stond nu de ton met een plank erboven. De schuur stond een paar meter achter ons huis. Een houten bouwsel met asbest golfplaten als dak. Eens in de zoveel tijd moest het houtwerk in de carbolineum worden gezet. Dat is milieutechnisch gezien een vervelend goedje dat niet meer verkocht mag worden. Bij timmerman Allard Everts aan het Krakeel haalde ik een emmertje of blik vol. Hij had een vat naast het huis staan, waaruit het spul getapt werd. Met een bokkenpoot bracht ik het spul op. De carbolineum rook, vond ik, wel lekker, maar je moest de lucht niet te lang inademen, dat was niet gezond. Later is het verboden en vervangen door wat mensvriendelijker alternatieven. Overigens: het pand waarin Everts woonde, staat er nog, net aan het westelijke begin van het Krakeel. Er zit nu een winkeltje in, met allerlei snuisterijen. Heel lang is het huis in de oude staat bewaard gebleven, met bedsteden en al. 

 links de oude schuur

 

 

De kniepliende

In die schuur stonden de fietsen en onder andere de spullen om de was te doen zoals de wassebalie, het wasanker en de wringer. De wringer was zo’n houten geval met twee rollen en een slinger. Door te draaien aan die slinger wrong je het wasgoed tussen de twee rollen door en liep het water eruit. Je moest het wasgoed goed over de breedte verdelen, want anders werd het draaien te zwaar of bleef een deel veel te nat. Het wassen zelf ging toen ik klein was, op een wasplank, met de hand dus. Een wasmachine kwam bij ons pas veel later.  Een prachtig geel-wit uitgebleekte plank, en daarop boende mijn moeder dan het wasgoed met een wasborstel. Nadat het ergst vuile goed een nacht in de week had gestaan. Overalls van mijn vader en broer waren het zwaarste karwei. Dan spoelen en nog eens spoelen, en na het wringen werd het opgehangen aan de waslijn. Dat kon met wasknijpers, zoals mijn vrouw die nu aan de droogmolen en op onze droogzolder nog gebruikt, maar we hadden ook een kniepliende, dat was een waslijn die elke keer opnieuw gespannen moest worden, want hij was gemaakt van hennep(?)touw. De lijn bestond uit twee kabels die in elkaar waren gedraaid. Met enige moeite (de lijn moest niet te strak staan) kon je een ruimte maken tussen de twee kabels en daar het wasgoed tussen vastmaken. Als je daar handigheid in had, ging het ophangen sneller en gemakkelijker dan met wasknijpers. 's Winters kreeg je daar heel zere vingers van weet ik nog wel. Ik herinner me dat ik wel eens de was moest binnen halen voor moeder, die dan helemaal stijf bevroren was. Lange onderbroeken stonden stijf uit, ik vond het een komisch gezicht. Ik moest ze eerst in de keuken laten dooien want als ik ze bevroren zou vouwen, zouden ze stuk gaan, dacht mijn moeder. Terecht, waarschijnlijk. 

 

naar boven